Onze fl)itrailleur-5chutters en hunne
Schietopleiding. Veroolg en Slot.
b. de bewegingen voor het Iaden, vuren en strooien.
Vergelijken wij de punten 32 en 16 van ons V. Voorschrift, dan
zien wij, dat voor de beoefening van het richten slechts twee houdin
gen zijn aangegeven, terwijl het beoefenen van het laden en ont
laden in alle houdingen plaats heeft.
Toch zal het wel in de bedoeling liggen, dat ook het richten
in alle houdingen worde beoefend. De aard van het terrein en de
voorhanden dekking zullen toch dikwijls noodzaken tot eene andere
dan de zittende of liggende houding. In de tegenwoordige smalle
en diep ingesneden loopgraven zal de man ook meermalen in staande
houding achter zijn'wapen komen.
Punt 33 behandelt de vuren en staat door het in bijgenoemde
lagen (inschiet) vuur en het uitwerkingsvuur in c, nog in het teeken
van de verouderde inschietmethode. Verouderd nietwaar? Bij iedere
theorie hoort men het weer, dat inschieten een fictie is, normaal
niet mogelijk, omdat de aanslagen in de meeste terreinen niet waar
neembaar zijn en al mocht dit wel het geval zijn, dat men die aan
slagen niet kan waardeeren en men door het inschieten den vijand
gelegenheid geeft zich tegen het uitwerkingsvuur te dekken.
Maar als dan dat inschieten uit den booze is, waarom worden
ons dan nog steeds de middelen onthouden, waarmede de goede
methode staat of valt
Zoolang wij geen afstandsmeter hebben, die ons in staat stelt
om de grenzen van de door ons met diepstrooi-vuur onveilig te
maken terreinstrook zoo dicht mogelijk bij elkaar te brengen en
bovendien een regelaar, die den bundel binnen die grenzen houdt,
is het doorvoeren van de methode Hasselbach practisch onmo
gelijk.
De thans, doordat wij op eene schatting moeten afgaan, gemaakte
fout kan toch van dien aard zijn, dat, al werd met behulp van een
prachtige regelaar zuiver binnen de voor de afstanden boven 600
M. aangegeven dieptegrenzen gestrooid, de trefzekerheid verloren
32