Nagekomen Stukken. [Febr. 1916.
veel bloed). Dat de Sandelhout toch niet heeft voldaan, doetSchr.
wederom terugkomen op zijn standpunt van den schuld te geven
aan klimaat en bodem en aan de fokkers, die hun vak niet verstaan.
Dat Moeder Natuur zich in Indië tegen het fokken van een goed
paard zou verzetten, bestrijdt Schr. en noemt daartoe eenige voor
beelden. Zoo zou 40 a 50 jaar geleden de Cavalerie (was dat wel
Cavalerie of zoo'n beetje escorte-spielerij? S zich met Javanen
hebben kunnen remonteeren (waarom niet de Makassaren genoemd,
die een nog betere reputatie genoten dan de Sandelhouts? - S.).
Het zou dan thans (het proefstation) Padalarang gelukt zijn den
grondslag te leggen voor een cultuur Sandelhout met even groot
praestatie-vermogen als de natuur Sandelhout (jammer, dat voor
deze uitspraak geen gegevens ten dienste staan, de publiceering
van den afstandsrit Batavia Tjimahi op Sandeihouthengst No. 6,
le generatie Padalarang-product, door ritmeester J. Reiche inde
zelfde aflevering der Vet BI vermeld, kan daartoe moeilijk dienen - S.)
De practijk zou dan geleerd hebben, dat het beste middel daartoe
zou zijn: verbetering van de fokcondities.
In dezelfde aflevering der Vet. BI. kon de redactie een artikel
plaatsen van Dr A. L. HagedoornOpmerkingen over Fokkerij.
Dit interessante artikel wint in verband met het vroeger omtrent
de fokkerij gepubliceerde aan actualiteit- Het gooit om zoo te
zeggen den knuppel in het hoenderhok van den Vet. Dienst door
dezen in ronde termen te verwijten dat hij overal in fokzaken,
paarden zoowel als vee, over de geheele lijn fout gaat.
Geen empirisch fokken, zegt deze dokter in de zoölogie, door
onervaren fokkers, die uit onwetendheid de principes der genetica,
zooals zij reeds sinds 10 a 15 jaar bekend zijn, met voeten treden!
En met dit verwijt heeft hij i.e. de Indische veeartsen op het oog.
Voor de lezers van het I.M.T. is het vooral van belang de the-
oriën van Schr. te toetsen aan hetgeen de paardenfokkerij in Indië in
het algemeen en te Padalarang in het bijzonder te zien geeft.
Schr. nu zegt, dat er ter verbetering van een paardenras twee
manieren te onderscheiden zijn: teeltkeus in eigen ras en kruising.
Overal daar, waar in het bestaande ras nog dieren voorkomen,
welke aan redelijke eischen voldoen, zal teelt in eigen ras op haar
plaats zijn. Bijna alle methoden, die op kruising berusten, brengen
hunne bijzondere bezwaren mee.
Vooraf diene men echter uit te maken, of de inférieuriteit van een
ras niet veroorzaakt wordt door slechte verzorging en verpleging.
Gewaarschuwd wordt tegen het buitengewoon gevaarlijke om tege
lijkertijd twee verschillende dingen te willen doen, verandering bren
gen in de verpleging èn tegelijkertijd het ras verbeteren.
Thans overgaande tot de kruisingsmethode onderscheidt Schr. vier
redenen, die aanleiding kunnen geven tot kruising over te gaan.
A. Het produceeren van waardevolle gebruiksdieren.
257