Febr. 1916.] Uit de Practijk. Wat toch hebben wij, praktisch gesproken, aan zeer geoefende enkelingen, als het gros wat lichamelijke vaardigheid betreft, weinig waard is? Om een voorbeeld te noemen: wat geeft het of er per Baton. Infie. 10 a 12 allround athleten voorkomen? Deze 10 of 12 zullen hun korps niet vlugger door een moeilijk terrein heen helpen, zullen het niet beter tegen vermoeienissen bestand doen zijn. Een ander Baton. echter, waarvan het gros op een hooger peil van lichamelijke ontwikkeling staat dan dat van het eerste, heeft deze voordeelen wel, ook zonder bezit van een tiental zeer geoefenden. Natuurlijk is de bedoeling van dit voorbeeld niet, dat dus een klein aantal uitstekende lichamen niets waard is. Integendeel; behalve hun invloed op de anderen als voorbeeld, kunnen zij reuzendiensten bewijzen als verkenningspatrouilles naar punten, waarvan het be reiken voor de anderen te vermoeiend zou zijn, berichten sneller overbrengen enz. Wat de vereischte geestelijke bekwaamheden betreft, zal men bovendien zien, dat gewoonlijk zulke menschen ook daarin niet achterlijk zijn. Trouwens, sport ontwikkelt evenzeer het begripsvermogen als het lichaam en evengoed wordt het ze nuwstelsel erdoor gesterkt. Der langen Rede Kurzer Sinn: de wedstrijden moeten voor de deelnemers werkelijk aangenaam zijn, en dat moet zoodanig naar buiten blijken, dat „nontonners" de lust in zich wakker voelen worden om mee te doen, óf wel, gemakkelijker door officieren en. kader daartoe over te halen zullen zijn. Een zwak punt dit laatste. Hoe weinig kaderleden voelen zelf genoeg voor sport om met de kracht der overtuiging hun menschen te kunnen overhalen tot deelname? En waar tegenwoordig genoeg jong kader bestaat, zou hiervan toch zoo'n heilzamen invloed kun nen uitgaan, omdat het nóg intensiever met de manschappen in aanraking komt dan welke met heilig vuur bezielden luitenant ook. Werpen wij ons nu op de wedstrijden, zooals die als regel worden gehouden. Beantwoorden zij werkelijk aan de bovenomschreven eischen? a. Prikkelen zij de verliezende deelnemers van dit jaar tot meer oefening, ten einde het volgend jaar grooter kans op succes te hebben en daarmee het peil der lichamelijke ontwikkeling verhoogende? b. Sleepen zij velen der van deze maal werkeloos toekijkende manschappen in het strijdperk voor een volgenden keer? Ik wil aan de hand van deze punten op eenige fouten en leemten trachten te wijzen,- overtuigd als ik ben met mijne meening niet alleen te staan, doch dat ik gerugsteund word door het gevoelen van vele collega's, die gaarne zich inspannen om ons leger physiek zoo krachtig mogelijk te maken. Vooraf echter een bekentenis. Ik ben eerst sedert 3 jaren hier (stel 200

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 84