Bokschutters, Inschieten nan geme-
ren (c. q. karabijnen); Uerhooging
nan schiefuaardigheid en schietuit-
komsten bij den troep, i)
(Met één schets.)
Toen mij bleek, dat bokschutteis met hetzelfde geweer serie's
schoten, waarvan het middelste trefpunt (M. T.) onderling verschilde,
en zij, individueel met hetzelfde geweer meerdere serie's schietende,
eveneens verschillende M. Tn. verkregen, terwijl door mij beslist
veel betere serie's werden geschoten, die bovendien vrijwel precies
hetzelfde M. T. behielden, verdween mijn in deze bokschutters
gesteld vertrouwen en rapporteerde ik zulks den Korps-Comman
dant, die naar aanleiding hiervan ook de noodig geachte maatre
gelen nam, terwijl ik tevens toestemming verkreeg om zelf geweren
te beproeven voor zooverre ik dat noodig of wenschelijk achtte.
In het schietvoorschrift (S. V.) 103 staat o.m. voorgeschreven,
dat een geweer wordt ingeschoten, wanneer het voortdurend links
of rechts draagt, dan wel aanmerkelijk te hoog of te laag. Feitelijk
kan deze omstandigheid alleen worden vastgesteld, wanneer het
wapen op den schiettafel wordt beproefd. Hoeveel honderden
fuseliers schieten niet steeds vele misschoten, zonder dat ze weten,
of dit mogelijk komt van eene afwijking van hun wapen. (2)
1) Wat hierna betoogd wordt voor de geweren, kan in principe ook
geldend worden gemaakt voor de karabijnen.
2) Zoo juist lees ik het artikel „Nogmaals Kromo Buiten" van Asymp
toot en vloeit mij de opmerking uit de pen—daar waar hij op bldz. 788
een voorbeeld aanhaalt van 1/2 Brigade Javanen, die op 300 M. hun doel
niet raakten— dat zulks mogelijk gebeurde tengevolge van het feit, dat hunne
karabijnen gedeeltelijk flinke afwijkingen vertoonden, met het gevolg b v.
dat de projectielen van 3 goede schutters net precies 1 meter te hoog
insloegen (ik bedoel natuurlijk in de lucht of in het terrein) en bijgevolg
niets raakten dan zand of steenen.
131
I. M. T. 1916. 9.