Juli 1916.] Overzicht van Nederlandsche MiLitAire Tijdschriften.
gedurende welken een zeeofficier in behandeling was voor een
geheime ziekte, niet mede te doen tellen bij de berekening van pe
riodieke traktementsverhooging.
We kregen toen de volgende twee gevallen:
le. Een off. v. gez. komt voor den krijgsraad, omdat hij weigert
opgave te doen;
2e. Een off. v. gez. komt voor den krijgsraad, omdat hij wel
opgave doet en aangeklaagd wordt wegens schending van het ambts
geheim.
Voor het H. M. G. werden beide officieren van gezondheid vrij
gesproken.
Het komt mij voor, zoo zegt S., dat de maatregel, om de periode
van traktementbverhooging om de hierboven aangegeven reden te
verlengen, ongetwijfeld voor bestrijding vatbaar is.
Hier ligt, zoo meenen we, het zwaartepunt van de heele kwestie.
Is de Minister van Marine onbevoegd een beslissing als de onder-
werpelijke te nemen, dan komt de zaak in een heel ander licht.
S. gaat daarop echter niet verder in, maar komt in zijn verdere
beschouwingen tot de conclusie, dat een officier van gezondheid
zich niet mag verschuilen achter een beroepsgeheim, doch aan de
zelfde plichten en rechten onderworpen behoort te zijn als andere
militaire officieren.
De Voorzitter der Vereeniging tot bevordering van de paarden
fokkerij in Nederland, W. Baron van Voorst tot Voorst, voert in
het artikel „Voor het laatst de Totalisator" nogmaals een kort maar
krachtig pleidooi voor de opheffing van het totalisatorverbod.
S. haalt daarbij de meening aan van een aantal voormannen op
paardengebied in Nederland. Deze meening luidt unaniem, dat het
opheffen van het totalisaior-verbod een eerste vereischte is, om te
kunnen geraken tot het fokken van een geschikt legerpaard.
In „Een lacune inzake de inkwartiering" vermeldt Kapitein van
Dam van Isselt, dat er nu de mobilisatie in Nederland zoo lang
duurt, allerlei leemten in wetten en Koninklijke besluiten aan het
licht komen. Zoo o a. in de wet op de inkwartiering.
S. haalt voorbeelden aan, van wet door het Rijk thans reeds bijna
twee jaar aan inkwartiering voor officieren wordt betaald. Daarbij
wordt o. a. vermeld, hoe in een klein gehucht in Noord-Brabant
een 4-tal officieren in één huis zijn ingekwartierd, waarvoor door
het rijk per jaar 4 X 36c of 1440 wordt betaald.
S. meent daarom, dat de inkwartieringswet in dien zin dient te
worden gewijzigd, dat bij inkwartiering voor korten duur per dag
wordt betaald, maar dat voor langen tijd de huurwaarde de basis
van betaling moet zijn.
796