Juli 1916.]
Terreinvoorstelling op kaarten.
Het kan echter voorkomen, vooral bij flauw glooiend terrein, dat
tusschen twee doorsneden de helling zoo afwisselend is, dat het
wenschelijk wordt, de terreinplooien, welke streng genomen niet
geteekend mogen worden, toch aan te geven door middel van
hulphoogtelijnen (gestippelde lijnen). Deze krommen behoeven niet
gesloten te zijn: zij strekken zich slechts zoover uit, als noodig is,
om de aandacht van den lezer te vestigen op eene belangrijke
verandering van helling, waarvan echter de ware grootte niet uit
de hulphoogtelijn kan worden afgeleid. De gestippelde hoogtelijn
geeft dus slechts te kennen, dat de helling niet gelijkmatig is: zoodra
de glooiing gelijkmatiger wordt, moet de hulplijn afgebroken worden.
Het denkbeeld, dat de hulphoogtelijnen getrokken worden op den
halven afstand der snijdingsvlakken, is "erkeerd. De gestippelde
lijnen om topjes aan te duiden worden als regel wel op den halven
afstand getrokken, maar dan spreekt men van halve tranches (de
uitdrukking komt in de terreinleer niet voor).
Hoogtelijnen niet in onderling verband beschouwd, kunnen zoo
wel ruggen als sleuven voorstellen. Slechts uit de ligging van top
pen of uit den loop van wateren is na te gaan, welke terreinvorm
door de kromme lijnen wordt aangeduid. Ligt (fig. 3) de top b.v.
bij B, dan vormen de hoogtelijnen uitspringende gedeelten naar den
kant van A en stellen dus een rug vooris daarentegen de top
gelegen in de richting van A., dan zullen zij eene sleuf aangeven
hellende naar de zijde van B.
Uit den loop der beken (fig. 4) blijkt terstond, dat tusschen de
hoogten A,B,C en D een dal ligt, waarin verschillende sleuven uit
komen, en dat bij d het laagste punt van het voorgestelde terrein
gedeelte wordt aangetroffen.
De gesloten lijnen bij AB,C,D en T, die geen andere lijnen om
vatten, stellen toppen voor, waarvan die bij T door zadelvormige
diepten met de daarop volgende hooger liggende doorsneden ver
bonden zijn.
Het lezen van eene tranchekaart wordt zeer vergemakkelijkt, in
dien een groot aantal hoogtecijfers is opgenomen en bovendien om
een zeker aantal de hoogtelijnen dikker zijn uitgetrokken of op an
dere wijze zijn onderscheiden, (i)
1) In zijn „Cours de Topographie a l'usage des officiers et sous-of
ficiers de toutes armes" noemt A. Laplaiche deze hoogtelijnen „courbes
principalesof „courbes maitresses."
714