Terreinvoorstelling op kaarten. [Juli 1916.
Hellingshoek in graden.
Afstand tusschen de twee hoog
telijnen op de kaart.
15
1.9
20
1.4
25
1.1
30
0.9
35
0.7
40
0.6
45
0.5
Wordt geen al te groote nauwkeurigheid vereischt, dan is het
voor hellingen van 30° en daar beneden niet eens noodig boven
staande tabel te raadplegen. Deelt men den afstand der hoogtelijnen
op 29 dan geeft het quotient de helling tot in graden vrij zuiver.
Bedraagt die afstand b.v. 8 m.M. dan is de helling tusschen 3° en
4°, is zij 6 m.M. dan tusschen 4° en 5° (bijna 5). 2)
Penck berekent, hoeveel in verband met den kleinst toelaatbaren
afstand der hoogtelijnen op de kaart, de afstand der horizontale
snijdingsvlakken mag bedragen. Hij neemt aan, dat het nog moge
lijk is 3 a 4 hoogtelijnen op 1 m.M., te teekenen. Op eene kaart op
eene schaal is 1 m M. M., welke afstand bij eene in hoog
gebergte nog veel voorkomende helling van 60°, een hoogteverschil
van VT M voorstelt- Biï het aangeven van 4 hoogtelijnen
per m.M. bedraagt dus de afstand der horizontale snijdingsvlakken
1) In de Terreinleer wordt op bladz. 81 het getal 28 genoemd, hetgeen
in verband met den aangenomen regel om naar boven af te ronden, min
der juist is. De praetische invloed is echter van geene beteekenis.
2) Dikwijls worden de hellingen uitgedrukt in eene breuk aangevende
de verhouding van het hoogteverschil tot de helling in projectie, soms
ook in procenten.
een helling van 45° 1/1 of 100°/o,
27° Yt of 50o/o,
14o of 250/o,
717
ff
ff
ff
ff
ff
ff
ff
6o 1/10 of lOo/o,
3o 1/20 Of 5o/o,