Bet schieten nan onze Infanterie.
Stellingen
1. De Infanterie is in het bezit van een uitmuntend vuurwapen (ge
weer-karabijn), waarmee echter over het algemeen slecht wordt
geschoten.
2. Het schietvoorschrift van 1918, dat den juist-snellen aanslag
huldigt, is eene vrucht van moederlandschen bodem. Door veel
reclame is dit import-artikel hier aan de markt gebracht tot
groote schade van de schietvaardigheid van ons Hoofdwapen.
3. Het is nog eene open vraag, of de juist-snelle aanslag op het
moderne gevechtsveld eenig practisch nut heeft voor het gezamen
lijk vuur; onze begroeide Indische terreinen maken zulks nog
twijfelachtiger.
4. Het drukpunt is op zich zelf reeds een bezwaar voor eenen
snellen aanslag, die trouwens op afstanden boven de 300 M.
veel zoo niet alle waarde verliest, daar boven dien afstand
het doel-opsporen en richten snelheid uitsluit.
5. Het is nu wel eene uitgemaakte zaak, dat de juist-snelle aanslag
buiten het bereik blijft van de massa. Wat onzen Javaanschen
soldaat betreft, had men zulks van te voren kunnen wetenzijn
aard en physiek leenen zich daar niet toe.
6. Het onafgebroken beoefenen van den automatischen aanslag
eene voorwaarde voor het slagen is geestdoodend en verwekt
tegenzin in het schieten; daarom is het dagelijks beoefenen van
den aanslag vóór of na andere oefeningen 40 S.V.) de kanker
aan onze schietopleiding.
7. Een middelmatig schutter kan op 200 M. in 1 minuut als maximum
10 gerichte schoten afgeven met goede trefkans; in denzelfden
749