Het schieten van onze Infanterie. [Juli 1916.
17. Het Schietvoorschrift zegt in 5, dat de Bataljons-commandant
zich nu en dan overtuigt van de schietvaardigheid van zijne
onderhebbende officieren. Het zou beter wezen, dat deschiet-
opleiding van den adspirant-officier in Nederland wat meer
tot haar recht kwam.
18. Ons schietvoorschrift moet rekening houden met:
a. Den Inlandschen soldaat.
b. De ervaring der laatste oorlogen.
c. De schietmethodes, welke onze vermoedelijke tegenstan
ders volgen.
Het samenstellen van een doelmatig schietvoorschrift moet
worden opgedragen aan eene commissie van ervaren troepen
officieren.
19. Het aanhangsel, behoorende bij het schietvoorschrift, geeft in
klein bestek onmisbare ballistiek en moet daarom het geestelijk
eigendom zijn van alle Infie. officieren. De samensteller daarvan
is ongetwijfeld een bekwaam man geweest. Alleen is het jam
mer, dat hij heeft aangenomen in navolging van Europeesche
leerboeken dat de spreiding van den middelmatigen schutter,
bij het vuren uit de vrije hand, gelijk is aan het dubbele van
de normale geweerspreiding (is hier zeker 4 maal zoo groot),
waardoor een middelmatige schutter veel te hoog is aangeslagen.
20. Het „prijsschieten" heeft met eene goede schietopleiding niets
te maken, als schietfeest is het meestal eene jammerlijke mis
lukking. Het geld, aan schietprijzen besteed, zou men beter
kunnen gebruiken (b.v. voor eene schietschool).
21. De „Legerwedstrijden" hebben eenig nut als middel tot aan
moediging van de schietsporthet is echter gewenscht daaraan
alleen scherpschutters te doen deelnemen.
Financieel gewogen is echter eene schietschool veel meer noodig.
22. We mogen niet tevreden zijn, voordat 25 van onze Infie com
pagnieën scherpschutter is, dus gemiddeld 10 per sectie; dan
751