Aug. 1916.] Naak aanleiding van „Weerplicht voor Inlanders en hoog noodige verbetering te brengen in de opleiding. Zonder eene kritiek te willen uitoefenen op het personeel der depot's, waar de militairen thans hunne eerste opleiding ontvangen, mag toch wel opgemerkt worden, dat aan die opleiding nog zeer veel ontbreekt. Zelfs al gevoelen officieren en kader zich geheel en al onderwijzers van de hun toevertrouwde leerling-soldaten, dan is het toch duidelijk, dat elk onderwijs, gegeven in eene andere taal dan die der leerlingen, geen bevredigende uitkomsten geven kan. Het legerbestuur is zich een en ander zeer goed bewust, getuige de ve le pogingen om de studie van Indische talen door officieren aan te moedigen, doch het is zeer de vraag, of die pogingen met den ge- wenschten uitslag gekroond zijn. Niet alleen in taalkennis, maar ook in andere opzichten stelt een weerplichts'elsel onder Inlanders hooge eischen aan het onderwijzende personeel, daar het voor een Europeaan immer zeer moeilijk is zich in te denken in den gedach- tengang van een Oosterling. Het instituut der Inlandsche officieren kan hierin zeer nuttig werken, mits zeer uitgebreid en zeer zorg vuldig opgeleid. Ook deze officieren zullen aan hooge eischen moe ten voldoen en zij mogen zeker niet bij hunne Europeesche kame raden worden achteruitgesteld, ook niet in materiëel opzicht2). Schrijvers stelling „Een Inlander in staatsdienst in Indië moet, „bij wijze van spreken, bezoldigd worden als een Japanner in Japan, „als een Nederlander in Nederland" heeft in theorie veel aanlokke lijks, doch mag, indien toegepast, op de betrokkenen niet den in druk maken, dat zij minder dan hunne Europeesche ranggenooten zijn. Dat ook de Heer van der Weyden de vorming tot soldaat geen lichte taak acht, blijkt wel uit zijn voorstel om den eersten oefenings- tijd bij de onbereden troepen op twee jaar en bij de bereden troepen op drie jaar te stellen, ten einde eenige waarborgen te hebben, dat de weerplichtigen in geoefendheid b. v. niet bij Japanners ten achter zullen staan. Ook voor de Eur. weerplichtigen wenscht hij een eersten oefeningstijd van 2 jaar, in plaats van 8 maanden, zooals hij bij eene vorige gelegenheid voorstelde, en van 8)4 maand, als thans voor de in te voeren militie voorgesteld wordt, en zulks op grond van de ervaring in Nederland verkregen. Indische officieren, die de mobi- 900 SAMENSTELLING VAN DE WEERMACHT IN NEDERLANDSCH-INDIE". 1) Ook in dit opzicht zijn belangrijke verbeteringen ingevoerd.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 102