Uit de Practijk. [Aug. 1916. een pi. adj. niet noodig of ongewenscht is, dan neemt de P. Ct. ook dién dienst waar. Dus nooit een pi. adj. of deze moet officier zijnditzelfde zal dan toch ook wel voor een P. Ct. gelden. Thans, wat m. i. tegen de vervulling van het P. Co. door een onderofficier strijdt, wat evengoed als bewijsmiddel voor mijn op vatting dient. Art. 5 stelt den P. Ct. verantwoordelijk voor de behoorlijke na leving der hem betreffende bepalingen in de rechtspleging bij de landmacht en den garnizoensdienst. Hiervoor mag men een onder officier niet verantwoordelijk stellen. Art. 15 regelt toezicht en inspectie van de militaire ziekeninrich- tingen. Als dit naar behooren gebeurde door een onderofficier, kon de krijgstucht bedenkelijk in het gedrang komen. Art. 27 geeft den P. Ct. de bevoegdheid tot straffen, ingevolge de ter zake bestaande voorschriften. Beteekent dit: bevoegdheid tot straf fen, zooals een P. Ct. daartoe bevoegd is, dan bestaat dit straffen voor een onderofficier- P. Ct. bijna alleen in den vromen wensch daartoe. Zie A. O. 1916 no. 2, J1 punt 11. (De laatste alinea van dit punt een onderofficier met het militaire commando belast zegt, m. i. niets anders, dan dat de man bivakcommandant is en wijst dus op een minder gelukkige woordenkeus; men vergete niet, dat genoemd onderdeel J1 slechts een herdruk is van A 0.1887 no. 69). Beteekent dit echter een bevoegdheid tot straffen, zooals voor ranggenooten, i.e. onderofficieren, is voorgeschreven, dan is dit art. 27 volkomen overbodig: immers bezit iedereen elke bevoegdheid „in gevolge de ter zake bestaande voorschrift". Volgens art. 32 kan de P.Ct een verlof tot acht dagen verleenen. Kan dat dus ook een ev. onderofficier-P.Ct., bv. aan den off. van gez. Nu zou echter Indië geen Indië zijn, als men zich voor elke meening „ter contrarie" niet kon beroepen op praecedenten. Als zoodanig heb ik er twee hooren aanvoeren, nl. lste de laatste alinea van art. 5 A O. 1888 No. 27 en 2de A. O. 1916 No. 2, J. 11 (de herdruk van de op de buitenbezit tingen welbekende A. O. 1903 No. 104). Deze regelen echter beide de verhoudingen van officieren onderling. Quod licet Jovi, non iicet bovi. Meer wil ik er niet over zeggen. Als derde argument moest het volgend uitzonderings-geval dienen Aan een patrouille kan door omstandigheden geen officier als commandant worden gegeven; toch is haar taak belangrijk genoeg om een officier van gezondheid aan de patrouille toe te voegen. Welke commandoverhoudingen zijn er nu? 1) Ik wilde, dat ik de beschikking had over de oorspronkelijke uitgave der A. O. 1888 No. 27; staat nl. daarin in de eerste alinea van art. 1 eveneens: hoogsten of oudsten in rang, dan kan er maar één opvatting zijn: immers toen hadden slechts officieren een rang; echter staat ook in de Verzameling Alg. Orders 1833-1905 hetzelfde woordje „rang" ik meen, dat eerst later de begrippen rang en graad zijn samengesmolten. 905

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 107