Aug. 1916.] Uit de Practijk. Vooropstellend, dat ik de vraag, aan het hoofd van dit artikel gesteld, slechts wensch te beantwoorden: Neen, neen, nooit, kan ik slechts op het bovenstaande één antwoord geven: Algemeene Orders en voorschriften bestaan niet ter oplossing van uitzonderingsgevallen. Het gezond verstand moet dan beslissen, in analogie natuurlijk met overeenkomstige orders. Er kan slechts één opvatting zijn omtrent het „patrouillecommando". Natuurlijk berust dit bij den troepencommandant. De toegevoegde (met opzet zeg ik niet: de ingedeelde) officier van gezondheid moet thans met en naast dien troepencommandant, samenwerken, maar niet onder dezen. Wat ook zeer goed kan. Ja, haalt hij het bv. in zijn hoofd zijn gewonden in een andere kampong te willen helpen dan de door den eigen troep beschermde, welnu, dan wordt de man „gevaarlijk voor de samenleving" (in letterlijken, maar oneigelij- ken zin). In dat geval wordt de verhouding geboren: normaal mensch contra ontoerekenbaar idem, niet langer die van mindere tegenover officier. Het eenige, wat men mij zou kunnen tegenwerpen, is, of het uit een utiliteitsoogpunt wel wenschelijk zou zijn, een off. van gezond heid of off. der mil. administratie (of er nog meer mogelijkheden zijn, laat ik aan puzzle-fanatici ter beoordeeling over), die mis schien moeite zouden hebben met de verplichting in art. 8 genoemd (maatregelen in geval het garnizoen aangevallen wordt) P. O. te ma ken. Ik zou hierop willen antwoorden, 1ste met de tegenvraag: is het wel zoo zeker, "dat een sergeant-majoor of fourier van een en ander meer begrip zullen hebben? en 2de met het argument der „tegenpartij": dit is een uitzondering bij een uitzonderingsgeval. (Voorstanders van den onderofficier- P. Ct. geven nl. in den regel wel toe, dat aan hun regeling, nu ja, wel eens bezwaren kunnen zijn verbonden, zoodat men die liefst moet vermijden, maar zooiets is toch maar steeds tijdelijk enhet zal wel zonder ongelukken afloopen.) Zoo is er dan n. m. m. geen bepaling, die strijdt tegen het door mij voorgestane beginsel: Nooit een officier onder een onderofficier. Uit den aard der zaak kan het mij, als troepenofficier, vrij koud laten, wat in laatste ressort de juiste oplossing zal blijken. Als ik hiermede bereikte, dat orders zoo duidelijk werden gege ven (of wel reeds bestaande naar behoefte gewijzigd), dat er voor geen tweeërlei uitlegging plaats was, kon ik reeds meer dan tevre den zijn. Ik ben niet van plan windmolens te gaan bestrijden; waar mij geen andere gevallen bekend zijn, waarbij het genoemde beginsel in het gedrang raakt, zal ik geen voorbeelden zoeken, waarbij dit zou kunnen gebeuren. Als het beginsel maar onaangetast blijft. J. H. Goossens, le Luitenant Infie. 906

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 108