Aug. 1916.]
Uit de Practijk.
Hiermede was de zaak van de baan, totdat enkele dagen geleden
schrijver dezes haar wederom bij mij voorbracht en mij de vraag
stelde, of ik ook het oordeel van den nieuw opgetreden Gewestelijk
Militairen Commandant zou willen inwinnen.
Uiteraard ging ik daar niet op in, daar het niet op den weg ligt
van een ondergeschikte om bij een meerdere te informeeren, of deze
het eens is met een in een ambtelijk dienstschrijven neergelegde
meening van een ambtsvoorganger.
Het subjectieve, dat schrijver ziet in de opvatting van den Gewes
telijk Militairen Commandant (October 1914), aanvaard ik niet.
Integendeel noem ik haar objectief, omdat zij wortelt in het beginsel,
dat de plaatselijke (militaire) commandant is de persoon die een
vesting (plaats, sterkte enz.) moet kunnen verdedigen (Garnizoens
dienst-Rechtspleging Landmacht).
Schrijvers voornemen de kwestie in ons vaktijdschrift te behandelen
kon ik niet anders dan toejuichen, omdat blijkbaar voor velen onuer
de officieren (ik stond immers in 1914 alleen tegenover 5 a 6) de
zaak verre van helder is.
Vooral zie ik met belangstelling de meening van de redactie te
gemoet.
Gaarne voldoe ik bij dezen aan schrijvers verzoek zijn opstel te
voorzien van een naschrift.
Op tournée te Koeatnana,
H. Gramberg.
Kapitein der Infanterie.
908