De Herziene Rechtspleging bij de Landmacht. [Aug. 1916. Nadat de beklaagde den auditeur-militair zijne conclusie van eisch heeft hooren voorlezen, kan hij (of diens verdediger) bij wijze van antwoord hierop een schriftelijk verweer (schriftuur van antwoord) indienen, daartoe wordt hem gelegenheid gegeven uiterlijk op eene terechtzitting op den achtsten werkdag daaraanvolgende. Wordt dan op dien dag zulk eene schriftuur niet ingediend dan neemt men aan, dat van de indiening hiervan is afgezien Is de memorie van verdediging door of namens beklaagde inge diend of heeft deze van zijn recht geen gebruik gemaakt dan wordt, zoo dit door den auditeur of den beklaagde verzocht is, een dag voor het houden van pleidooien bepaald 2). Bij deze pleitreden zoo hij zich in arrest bevindt." Waarom deze teruggang plaats had, is nergens uit te ontdekken, wel gaf de Regeering in de Memorie van Toelichtingen in 1904 te kennen, dat het Haar niet geraden voorkwam om tot invoering van het ontslag van rechtsvolging over te gaan: „De beslissing, die men ontslag van rechtsvervolging noemt, wordt door „de militaire rechtscolleges steeds gekleed in den vorm van vrijspraak, tot „innovatie waarvan geen dringende noodzaak bestaat", maar Zij zweeg over de niet-ontvankelijk verklaring. In het niet onderscheiden van ontslag van rechtsvervolging en van vrijspraak, schuilt eene groote onbillijk heid tegenover den beklaagde, daar hij alleen kan appelieeren van een veroordeelend vonnis; in het burgerlijk strafproces kan de van rechts vervolging ontslagene in appèl gaan om eene vrijspraak uit te lokken, den blaam, die bij ontslag van rechtsvervolging op zijn' naam blijft rus ten, kan hij door eene vrijspraak uitwisschen. Vóór de Herziening moest de auditeur de „absolutie van de instantie" d. i. het staken of de schorsing der vervolging en het in vrijheid stellen van beklaagde, vragen, als er nog ter eeniger tijd nadere bewijzen voor de thans nog niet voldoende bewezen schuld van dezen zouden kunnen ingewonnen worden; thans is deze formaliteit verdwenen. 1 Uit het bepaalde, dat de beklaagde of diens raadsman van deze bevoegdheid kan afzien, zonder dat daarbij een begintermijn is aange geven, volgt, dat dadelijk ter terechtzitting van dit recht kan gebruik gemaakt worden. 2) De gewoonte, die men in het burgerlijk procesrecht kent, om dade lijk na het houden van het requisitoor van den officier van justitie over te gaan tot het houden van eene pleitrede, kent men in Rechtspleging derhalve niet, omdat het Reglement niet, zooals dat op de Strafvordering voorschrijft, dat na het verhoor (van beklaagde) de officier het woord voeren en zijn requi sitoor voorlezen zal, hetwelk hij aan den raad zal overleggen, terwijl elders 821 I. M. T. 1916. 53.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 23