Terreinvoorstelling op kaarten [Aug. 1916.
Uit de hieivoren gegeven verhoudingen tusschen stre< p en tus-
schenruimte volgt nog, dat de arceeringen, wanneer zij een plat
hellend vlak voorstellen, over de geheele lengte gelijke dikte zullen
hebben; doch, indien zij eene holle vlakte afbeelden, zal hare dikte
aan het boveneinde breeder dan beneden zijn; het omgekeerde zal
plaats hebben bij bolvormige of kegelvlakken, want bij holle vlak
ken zijn de hellingen aan het boveneinde steiler dan beneden en
bij bolvormige vlakken heeft het omgekeerde plaats. Bij kegelvlak
ken zullen de hellingen onveranderd dezelfde blijven; doch omdat
de arceeringen naar beneden uiteenloopen, zullen zij aldaar dikker
of breeder moeten gemaakt worden om dezelfde verhouding tus
schen streep en tusschenruimte te behouden en dezelfde helling
als bij een top uit te drukken.
Voor een practisch bruikbaar, zooveel mogelijk plastisch beeld
van het terrein achtte Lehmann de horizontalen niet geschikt. Hij
trok ze wel uit, maar om ze weer te verwijderen, zoodra het doel
richtlijnen voor de arceeringen bereikt was.
Overste Roeger zegt dienaangaande „Dieses förmliche Aufgehen
Lehmann's in dem einen Gedanken am Plastik war wohl der
hauptsachlichste Grund, dass er an dem fruchtbaren Gedanken
Ducarla's, die Horizontalen auf das Meeresniveau zu beziehen
und zu selbstandigen Reprasentanten des Bodenreliefs zu machen,
achtlos vorbeiging.
Wellicht ook werden de horizontalen van de teekening verwijderd,
omdat de hulpmiddelen ontbraken om die lijnen in goed onderling
verband op kaart te brengen. In Lehmann's tijd werden nl. nog
1) Stets nur ein Gelande um sich, dessen Plastik in grossverteilten Bö-
schungsgegensatzen besteht, konnte er leieht seine Lösung der Aufgabe,
ein plastisehes Bild zu geben und gleichzeitig die verkehrsgeographiseh
wie morphologiseh so bedeutungsvollen Bösehungsverschiedenheiten an-
sehaulich und messbar darstellen, für die Lösung des Problems der Ge-
landezeichnung überhaupt ansehen um so mehr, als ereine direkteVer-
ansehauliehung der Höhen für ummöglich hielt, und sie dureh die geome
trische Grundlage seiner Böschungsschattierung met dem Korrektiv
eingeschriebener Höhenzahlen (die natürlich weder zur geometrischen
Darstellung noch zur optischen Veranschaulichuug, sondern, alsarithme-
tische Ausdrücke, zur Schrift gehören) für beherrschende Gipfel, in
genügender Scharfe messbar gemacht zu haben glaubte.
Zur kartographischen Darstellung der driften Dimension.
843