Terreinvoorstelling op kaarten.
fAug. 1916.
boldriehoek is de hoek in V die, welke gevormd wordt door het
vlak loodrecht op het gegeven vlak (door V en N) en dat in het
welk de lichtstraal het horizontale vlak ontmoet (door V en L).
Dien hoek 5 stellende, is
cos i cos oc cos p -j- sin x cos p cos S
Valt het licht uit het noordwesten, dan is de hoek van noord
west te tellen in den zin van de wijzers van een uurwerk van 0
tot 360°. De belichting van een vlak is evenredig met den cosinus
van den invalshoek; cos r kan derhalve B (belichting) gesteld wor
den, B is het grootst bij loodrechten inval, wanneer i 0 en cos i= 1,
het kleinst nl. 0, wanneer i 90°, dus de lichtstralen parallel aan het
vlak loopen. Zij blijft echter ook =0 voor alle vlakken, die in het ge
heel niet belicht worden of m.a.w. in de slagschaduw liggen. Daar x
4^° dus cos x sin a, 0.707, is de formule voor de belichting aldus
6 0.707 (cos p sin p cos
zij is afhankelijk van den hellingshoek en van den stand van het
belichte vlak ten opzichte van de lijn noordwest en hieruit blijkt
ook, dat het mogelijk en noodzakelijk is, dat vlakken onder gelijke
helling maar verschillend georienteerd, verschillend belicht worden
voorgesteld, terwijl het omgekeerd niet te vermijden is, dat vlakken
onder verschillende helling met gelijke tint worden weergegeven.
De belichtingssterkte voor vlakken onder een hellingshoek van
0° tot 45° is voor de azimuth's (noordwestelijk) opklimmende met
5° door schrijver dezes uitgewerkt en opgenomen in de tabel op
bldz. 856 en 857 hierachter. De grondslag voor de terreinvoorstelling
volgens de methode der schuine belichting wordt geleverd door een
tranchekaart, waaraan de hellingen ontleend worden.
Op een in arceeringen uitgevoerde kaart zullen de arceeringen,
hoewel de richtingen van de lijnen van het sterkste verval aanwij
zende, niet onmiddellijk de graad der helling aangeven. Zij staan
dus niet meer in dezelfde strenge geometrische betrekking tot de
hoogtelijnen, als het geval is bij de loodrechte belichting, waar zij
als projecties van de lijnen van het sterkste verval, naarmate van
dat verval, dikker of dunner worden uitgetrokken. M a.w. de me
thode der schuine belichting geeft geen objectief juiste voorstelling
der hellingen en aan deze omstandigheid moet het worden toege
schreven, dat zij zoovele tegenstanders telt. Hierover later.
853
1. M. T. 1916. 55.