Aug. 1916.] Naar aanleiding van „WeerpliCht voor Inlanders en
met de wapens te handhaven en het is duidelijk, dat de Nederlandsche
Regecring zich veel minder behoeft te laten welgevallen, indien niet
het mogelijke verlies van haar koloniaal bezit geheel of gedeelte
lijk—haar als het zwaard van Damocles boven het hoofd hangt.
En wat zij onder den druk daarvan van de eene partij moet aan
nemen, kan zij, wegens hare onzijdigheid! aan de andere niet wei
geren, zoodat zij, naarmate de oorlog langer duurt en de beslissing
uitblijft, meer en meer in het gedrang komt.
Waar men zelfs onder den rechtstreekschen druk van de omstan
digheden nog niet tot een krachtig besluit ten aanzien van het In
dische krijgswezen gekomen is, is het begrijpelijk, dat de Heer van
der Weyden betwijfelt, of men na den oorlog wel tot eene afdoen
de regeling komen zal. Toch blijft ook dan de noodzakelijkheid
daarvan bestaan niet alleen, maar zij zal zich gaandeweg met meer
klem doen gevoelen, omdat, zooals Schr. terecht opmeikt, „loeren
de blikken voortdurend op onze koloniën gericht blijven en dat
„verwikkelingen in Oost-Azië in de naaste toekomst niet kunnen
„uitblijven."
Niettegenstaande dagbladen en tijdschriften meermalen gewezen
hebben op het gevaar, dat ons koloniaal bezit van uit het noorden
bedreigt, schijnt het groote publiek hiervan nog niet overtuigd te
zijn, anders is het onbegrijpelijk, dat de belanghebbenden en hun
aantal is voorwaar niet gering - nog geen sterken druk op de
machthebbenden hebben uitgeoefend om in dezen spijkers met koppen
te slaan. En toch is de in Japan bestaande zucht tot uitbreiding
naar het zuiden werkelijk geen hersenschim, al schijnt het Land
der Rijzende Zon zich voorloopig alleen met China bezig te
houden. Leden der tegenwoordige regeering, zooals de minister
president, Graaf Okuma, en de minister van justitie, de Heer Ozaki,
partijleiders als de Heer Inukai, zakenmannen als Baron Kondo, de
president-directeur van Japan's grootste stoomvaartmaatschappij, de
Nippon Yusen Kaisha, en vele anderen, hebben meermalen -uitbreiding
naar het zuiden bepleit; het veelbesproken artikel van Takekoshi is
volstrekt niet het eenige op dit gebied, ook niet het eerste van dezen
schrijver, die reeds in 19C8 in de „Yomiuri Shimbun" uitbreiding
van Japan in zuidelijke richting verlangde.
Nog onlangs bevatte het veel gelezen tijdschrift „Shin Nippon"
894
SAMENSTELLING VAN DE WEERMACHT IN NEDERLANDSCH-INDIE".