De herziene Rechtspleging bij de Landmacht. [Aug. 1916. Is beklaagde niet in arrest dan wordt hij zoo spoedig mogelijk, nadat de auditeur-militair de verwijzing en de stukken ontvangen heeft, door den officier-commissaris op vraagpunten gehoord. Deze vraagpunten bevatten de daden en omstandigheden op het gebeurde betrekking hebbende (en wel zoodanig, dat elk vraag punt slechts een feit of eene omstandigheid vermeldt), worden door den auditeur opgemaakt, elk afzonderlijk door den officier-com missaris voorgehouden en door beklaagde beantwoord Men 807 De bepaling komt eerst voor in het ontwerp 1912 en hierbij is vermoe delijk artikel 139 N.Sv. tot voorbeeld gebruikt, hetwelk luidt: „de be klaagde, krachtens bevel van gevangenhouding aangehouden, wordt binnen „vier en twintig uren na zijne opneming in de gevangenis of na zijne in „verzekerde bewaringstelling elders ingevolge art. 108, tweede lid, door „den rechter-commissaris gehoord". In het stelsel van het Wetboek van Strafvordering is het nu de rechtbank, die de gevangenneming beveelt en alleen kan de Officier van justitie bij ontdekking op heeterdaad en de rechter commissaris in den loop van het onderzoek op de vordering van den officieren onder bepaaldelijk vermelde omstandigheden bij het vooronder zoek en verder na het verleenen van rechtsingang, als er meer gewichtige bezwaren tegen den beklaagde zijn ontstaan, hetzij ambtshalve of op vor dering van den officier een voorloopig bevel tot in hechtenisneming uitvaar digen, maar steeds heeft de rechtbank h er de eindbeslissing, daarditbe- vel slechts zes dagen geldt, nog eenmaal door de rechtbank kan verlengd worden, terwijl daarna eene definitieve beslissing ten aanzien van het arrest door de rechtbank moet genomen worden, anders is beklaagde rechtens vrij. 1) Vroeger stond uitdrukkelijk vermeld, dat de secretaris van de in- formatiën buiten de standplaats van den krijgsraad de bevoegdheid had vraagpunten op te maken ten einde die aan officieren-commissarissen voor te leggen, thans wordt daarvan in het Reglement niet meer gesproken. Of daarmee bedoeld wordt, dat deze de bevoegdheid niet meer heeft, mag als gegrond worden aangenomendegene, die het onderzoek houdt, is de officier-commissaris en het is eene miskenning van zijne taak om de richting van het te houden onderzoek in handen te geven van een hem toegevoegden officier, zoo spreekt voor mijne meening de bepaling, dat den officier-commissaris de uitvoering opgedragen is van het ontslag uit, de ver andering in het arrest en de in arreststelling en niet aan den secretaris zoo is verderde executie van het vonnis niet opgedragen aan den secretaris, maar aan een' door den garnizoenscommandant aan te wijzen officier. Barré's meening

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 9