Nederlandsch-Indische Leger. [Sept. 1916.
juicht wordt, diene de instemming met eene aansporing daartoe door
den oud-gouverneur-generaal van Nederlandsch-Indië J. B. van Heutsz
en van den oud-minister van oorlog H. Colijn.
Als directeur van de inrichting zal optreden de oud-majoor van
de cavalerie van het Indische leger B. Hendriks. Voorts kunnen
enkele subalterne ofiicieren, bij voorkeur oud-leerlingen der hoogere
krijgsschool, ter beschikking van den directeur gesteld worden.
Majoor Hendriks is gedurende ruim twee jaren vertrouwd geraakt
met de hier te lande gevolgde en proefondervindelijk juist gebleken
werkwijze, welke ook in Indië zal zijn toe te passen. Niet onwaar
schijnlijk zal dit krijgsgeschiedkundig onderzoek in Indië tevens den
stoot geven tot dergelijke werkzaamheden op ander gebied, waar
mede onze koloniale belangen zeker zullen gebaat worden.
Vroeger medewerkende tot instandhouding der cavalerie in Neder
landsch-Indië, die de gouverneur-generaal van Landsberge wilde
afschaffen, daarna tot voortzetting van de triangulatie van Sumatra,
achtte ik het thans nogmaals een voorrecht, gedurende eenige jaren
mijne bescheiden krachten te kunnen aanwenden voor het tot stand
komen van de krijgsgeschiedkundige afdeeling, welke in Indië even
gewenscht en urgent zij te achten als voor elk ander leger. Het
steentje, dat ik tot dien bouw heb mogen bijdragen, schenkt mij
groote voldoening, ware het alleen, dat ik daardoor in staat gesteld
ben een blijk van groote waardeering te geven in ons onvolprezen
Indische leger.
Een ieder, die in het bezit mocht zijn van papieren of stukken
van krijgsgeschiedkundige waarde, wellicht afkomstig van het een
of andere familiearchief, kan niet beter doen dan uit welbegrepen
belangstelling zulke documenten aan het nieuw opgerichte archief in
bruikleen of voor goed af te staan. Nergens kunnen ze zorgvuldiger
worden bewaard en meer nut afwerpen.
Begrijpelijkerwijze strekte het ons tot groote voldoening de her
haalde pogingen om een instituut in het leven te zien geroepen,
waardoor de studie der krijgsgeschiedenis zoozeer bevorderd zou
worden, met succes bekroond te zien, ofschoon een mijns inziens niet
minder noodzakelijke maatregel om de militaire wetenschap tot ge
meen goed te maken, n. 1. het opnemen van een leerstoel in de studie
van het krijgswezen aan een onzer universiteiten, zooals door mij
in eene voordracht in de Vereeniging ter beoefening van dekrijgs-
961