Sept. 1916.) Alcoholmisbruik in het N. I. Leger. de onverdeelde meening, dat deze invloed zelfs bij hen, die zooge naamd „veel verdragen" kunnen, een schadelijke is, zoowel voor het individu, als voor het milieu, waarin het zich beweegt. Karakteristiek vat de psychiater Dr. H. van der Hoeven in zijn „Handleiding voor Juristen" de verschijnselen, waarmee de acute werking van den alcohol zich uit, samen: „achteruitgang van op- vattings, herinnerings- en inprentingsvermogen; verminderde diepgang der denkprocessen, geringe wilskracht en groote vermoeibaarheid, zie daar de factoren van een achteruitgang der hoogere intellectu- ee'e functies, een vermindering van intellectueele spankracht, denk en oordeelsvermogen" en daarnaast bij frequenter en chronisch gebruik „een toenemende verslapping der zelfbeheersching, een toenemend onvermogen om aan de verderfelijke drinkneiging weerstand te bie den, zoodat een circulus vitiosus geboren wordt, waaruit de zede lijke en maatschappelijke ondergang van den alcoholist bijna met mathematische zekerheid kan worden afgeleid. Bovendien worden deze, in dezelfde richting samenwerkende factoren nog ondersteund door de bekende lichamelijke en psychische verschijnselen van den alcohol „kater", die immers door geen doeltreffender middel bestre den kan worden, dan door een nieuwe dosis alcohol. Zoo verschijnt dus gaandeweg voor ons het beeld van den slappen willoozen drinker, voor wien geen scrupules meer bestaan; welke zijn ramp spoedige neiging zouden kunnen remmen; niets is hem verder, dan het gevoel, dat hij zich langzaam maar zeker tot den ondergang brengt; onbekwaam als hij is voor geregelden arbeid, gaat hij ge stadig achteruit, maar onverschillig voor de armoe, jammer en ellende, die hij over zijn huisgezin brengt, gaat hij voort en het geld dat hem ontbreekt vult hij aan, door", enz. enz. Na de eigenaardige euphorie des drinkers, een gevoel van zorge- looze onbekommerdheid en verlichting met neiging tot grapjes, het verhoogd gevoel van eigen voortreffelijkheid „demonstraties'van deugdzaamheid" en 't vergieten van „krokodillentranen" te hebben besproken, staat de schrijver stil bij een andere trek, waarvan ik de beschrijving hier als zeer ter zake dienende, en haar geheel wil laten volgen: „een buiten gewone graad van prikkelbaarheid. Te genspraak of verwijten worden niet geduld: alles moet wijken voor de wenschen en eischen van den heer en meester, die zelf heeft uit te maken, wat hij doen en laten zal". Elk vergrijp aan 964

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 28