Sept. 1916.| Alcoholmisbruik in het N. I. Leger.
fen, waarbij in de strafreden uitdrukkelijk het misbruik van sterken
drank vermeld staat.
Doch we spraken over criminaliteit en het is slechts zeer van ter
zijde, dat ik de disciplinaire straffen aanroer.
Als men nu bedenkt, dat het Eur. contingent jaarlijks aangevuld
wordt door ruw geschat 900 uit Europa komende jongelingen, is
het dan te bout gesproken, als men zegt, dat deze jongens, als ze
te Priok aan wal stappen, behalve den maarschalkstaf, hun ver-
oordeelend krijgsraadvonnis in den ransel dragen?
Een alcoholverbod voor ons leger, desnoods voor geheel Indië? Is
het niet een dringende eisch des tijds? Houdt het geen nauw ver
band met het heil onzer weermacht en metde uitgaven
voor de defensie?
De Hollandsche degelijkheid, die zoo gaarne sociale hervormingen
eerst in 't buitenland ziet beproeven, heeft thans door den wereld
oorlog de voorbeelden voor 't grijpen.
Om te beginnen verbiede men morgen den dag het tappen van
sterken drank in de cantines. De alle verbeteringsdrang verlammende
phrase „als ze 't niet in de cantine krijgen, zoeken ze het in de
kampong" weerspreke men door de door mij uit de mond van vele
delinquenten opgevangen opmerking, dat de weg naar de kampong
over de cantine voert.
Inderdaad, elk kwaad, dat men keeren wil, legge men breidels in
den weg. Daarmee beginne men althans. De sluiting der bordeelen
in Holland moge op sommige plaatsen (lang niet (>p alle) de straat-
prostitutie ten goede zijn gekomen, de daar uitgevoerde beperking
moet, het kan niet anders, ten gevolge hebben, dat de ontucht be
lemmerd wordt voor al degenen, en dat zijn zeer velen, die gêne
hebben in het publiek met een prostituée aanraking te zoeken. Men
luistere daarbij niet naar verhalen van losbollen, op wie de verande
ring geen indruk maakt, maar lette op over het algemeen op hen,
die de ontucht 't liefst in 't verborgen wilden of moesten zoeken.
En zoo ook hier, de door de wol geverfden kennen ongetwijfeld
den weg naar de kampong en weten te transigeeren met slokjes
boeren en arakchineezen, den pas aangekomen jongelieden, men hoore
hen zelve, verbiedt een zekere gêne naar de minder nabij gelegen
kampong te stevenen. Ze leeren het evenwel in de cantine, waar
968