Uit de Practijk. [Sept. 1916. gen en ondanks het geduldigste geduld, één moeten beoordeelen als „ongeschikt voor zijn tegenwoordigen rang" en één als „geheel ongeschikt en dan blijvend ongeschikt - voor patrouillecom mandant." Ik heb betrekkelijk kort geleden aangestelde onderofficieren ge had, wier kennis o. a. voor schrijven en rekenen onvoldoende was. Nogmaals, ze waren niet „voor den vijand" bevorderd, maar behoor lijk van de kaderschool afkomstig. En de rest van hun kennis was naar rato. Het handhaven van de krijgstucht laat bij tal van onderofficieren te wenschen over. Bij het meer administratieve gedeelte van hun patrouillewerk, waarover hieronder meer, geven velen blijk van merkwaardige onbevattelijkheid. En 't werk is toch zoo eenvoudig! In dit gewest heb ik twee zeer goede onderofficieren onder mijn commando gehad. Zij hadden ieder een jaar of acht dienst. En laat ik dadelijk op den voorgrond ^stellen: ze waren geen „vetleeren vechtjassen", geen moordenaars en geen drinkebroers. Geen figuren uit lang vervlogen dagen. Eens hebben zij zich tegenover mij over hun jongere, „moderne" collega's uitgelaten en die uitla ting was al zeer weinig vleiend. „Ze kunnen in hun bondsblad erg mooi schrijven, en ze dragen hooge kragen en praten in de cantine wonder wat, maar van hun eigen werk hebben ze al heel weinig verstand. En ze hebben er nog minder ambitie voor," aldus ongeveer de uitlating in zeer gekuischten vorm. Ze stemt merkwaardig overeen meUde opmerking, die ik ook menigmaal bij me zelf heb moeten maken. Wat het ad. Ie bedoelde betreft, hetjvolgende. Bij de „versch" van Java gekomen onderofficieren^bestond een bijna volslagen gemis aan kennis betreffende de volgende voor iederen patrouillecommandant noodige"wetenswaardigheden." a. Het „feitelijke patrouilleeren: indeeling spits, trein, achterspits; de wijze van marcheeren door verschillende terreinen; het bivak- betrekken; het indeelen van de wachten; de in acht te nemen voorzichtigheid bij baden, bivak betrekken, behoeftenjdoen enz het onderzoeken van berichten; het omgaan met gidsen en spionnen; het omgaan met hoofden (dit vooral lijkt nergens op: een inlandsch hoofd is geen polderjongen!) enz. enz. b. Het uitvoeren van bepaalde, kleine opdrachten: arrestaties, passen-contröle (gaat dit, zien! (2), kampong- en huizen-omsingeling en -doorzoeking enz. enz. 1) Dit zal misschien tegenspraak of bespreking uitlokken in het^on- dei officieren-bondsblad. Echter zij hier bij voorbaat meegedeeld/ dat ik op deze eventueele tegenspraak of bespreking niet zal ingaan. 2) Maar ze, weten wel precies, hoe een parlementair en een dé serteur behandeld moeten worden! Dat kunnen ze van achteren naar voren opzeggen! 993

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 57