Van Alles Wat. (Sept. 1916. neemt. Dit laatste is natuurlijk een gebiedende eisch. In de eerste plaats ontstaat daardoor continuiteit in de opleiding en loopen we niet de kans, dat officieren en kader het ieder jaar anders leeren, maar bovendien heeft de leider zelf wel eenige jaren noodig, om niet alleen goed schutter, maar bovendien goed instructeur te worden. Ook zullen door hem natuurlijk de reglementen moeten worden sa mengesteld en eventueel moeten worden gewijzigd, voor welk werk ervaring en kunde in het bijzonder noodig zijn. Of wij vuurleiders bezitten en met het huidige systeem ooit zullen krijgen, als ik indertijd bij de schietschool in Oldenbroek ontmoette en die besliste opmer kingen maakten, waaraan ieder zich wel had te onderwerpen, omdat ze eenvoudig altijd juist waren, betwijfel ik zeer. De opvolger van den instructeur zal natuurlijk onder diens leiding ten slotte zeker minstens gedurende een jaar voor die betrekking moeten worden opgeleid. De bewering, die ik eens hoorde, dat we eigenlijk in het bezit zijn van een beroepsartillerie met verlofsofficieren, wil ik nu niet direct tot de mijne maken. Maar dat er aan den toestand, zooals die nu is, veel valt te veranderen en te verbeteren, omdat het sy steem niet deugt, dat is een feit. H. L. Maurer. lste Luitenant der Artillerie. naschrift, De laatste en voorlaatste nummers van het I. M. T. geven mij aanleiding nog even op deze questie terug te komen. Het artikel „het schieten van onze infanterie" van den Heer Bannink bewees mij, dat ook bij het hoofdwapen gebrek bestaat aan deskundigen en er blijkt uit, dat aan het hoofdwerk van ons toch al niet sterk voetvolk nog al het noodige ontbreekt door onzaak kundige opleiding en oefening. Het dilettantisme, waaraan we zoo langzamerhand gewend zijn geraakt, maakt dat men over het algemeen niet veel respect gevoelt voor hen, die specialiteiten zouden moeten zijn en we beginnen als natuurlijk gevolg er van te denken, dat we het zelf minstens even goed kunnen. De voorbeelden hiervan zijn legio. Zoo begint het er zoo langzamerhand op te gelijken, alsof elk landofficier, die zich eenigermate respecteert, een vioolbasis moet hebben uitgevonden. Dat gebrek aan theoretische kennis voor een practicus noodlottig kan worden, bewijst O. v. W., waar hij de door hem opgedane 1011

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 75