Oct. 1916.] Patrouilletroepen. Resumeerende kom ik nu tot de conclusie, dat zoolang bovenge noemde „kranen" open blijven staan en veel van het beste in ons leger wegloopt, het niet te verantwoorden zou zijn, nog meer af te tappen; maar ten eerste sluite men de funeste kraan en ten tweede zien wij eens, of bij het openen van de nieuwe kraan wel iets ver loren gaat. Al wat in gebruik is, raakt ten laatste versleten en moet vernieuwd worden, heeft dus een voortdurende aanvulling noodig. Zoo zou men een zwaar hoofd kunnen hebben in het oprichten van een korps van ong. 5 kapiteins, 25 luitenants en onderluitenants, 65 Europeesche onderofficieren, 30 Amb. en inl. Idem en 80 Amb. en Inl. korporaals en infanteristen, een korps, dat bovendien nog voortdurend op sterkte gehouden zal moeten worden, maar beschouwt men de zaak nader en nauwkeuriger, dan blijkt, dat het voorgestelde slechts een uitgaaf voor eens is. Wie nl. bij de patrouilletroepen komt, moet in physiek opzicht uitmunten; zoodra die toestand ongunstiger wordt (men denke aan de herhaalde strenge keuring), gaat men naar het leger terug, waar men komt, wel is waar op een fys ek minder hoog peil staande, maar in militaire bekwaamheden dan ook vrij zeker vooruitgegaan. Voor zoo iemand komt dan weer een ander, zoodat het leger om het zoo eens uit te drukken, niemand zal behoeven af te schrijven, omdat hij ingedeeld wordt bij de patrouilletroepen. Wat het afgeeft, krijgt het terug in een toestand, die voor het gewone leger zeker niet als minder waardevol moet beschouwd worden. Bovendien is ook de uitdrukking: uitgaaf voor eens nog bestrijdbaar; is het een uitgaaf, wanneer men zijn goudgeld in een afzonderlijk vakje in zijn portemonnaie bergt? Waarop ik reeds in mijn artikel zelf heb gezinspeeld, herhaal ik bij dezen in ronde woorden: Had ik het bovenstaande geschreven in 1910, het onderwerp ware misschien theoretisch niet zonder belang geweest, nu is het echter 1916 en wordt het (ik schrijf met opzet niet: ishet) actueel. Waar het voor Indië de vooravond is van financieele en oeconomische zelfstandigheid, waar het meer en meer een Nederlandsche kolonie in plaats van een Nederlandsche bezitting wordt, heeft het er rechtop, neen, heeft het de zedelijke verplichting, zijn rijkdommen te kunnen beschermen. Ja, krijgt het zijn: sterke vloot, gesteund door en in samenwerking met 'een voldoend sterk leger, dan heeft het niets meer noodig (hoewel 1094

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 40