Oct. 1916.1 Gietijzeren Granaten. meegedeeld aan de getroffen beendeelen bv. bij schedelwonden welke deelen dan de inwendige verwoesting aanbrachten, terwijl de scherf zelf weinig gevaarlijke wonden opleverde. Voor een dergelijke uitwerking moet echter de levende kracht van een kleine scherf zoo groot zijn, dat aan de massa, die wordt medegenomen, voldoende arbeidsvermogen wordt afgestaan om he vige uitwerking te veroorzaken. In getallenwaarden zijn zulke fac toren echter niet uit te drukken. Dat de constructie van geitijzeren brisantgranaten mogelijk is, blijkt uit de goede werking van die projectielen in Holland. Wordt, zooals bij proefnemingen wel eens is voorgekomen, nu en dan on dervonden, dat de granaten in enkele groote scherven breken in plaats van in een voldoend aantal kleine scherven, dan is dit niet een bewijs van onvoldoende homogeniteit van het materiaal, maar dan volgt hieruit, dat de detonatie niet regelmatig plaats heeft, hetgeen door meer doelmatige aanvuring, dan wel meerdere wand dikte kan worden verholpen. In de eerste plaats moet echter steeds worden getracht de aanvuringen zoo heftig mogelijk te maken. In ieder geval lijkt het mij, zoowel om tactische als om technische redenen noodig, de wenschelijkheid en de mogelijkheid van aan maak van gietijzeren brisantgranaten van ons geschut onder de oogen te zien en z.n. reeds de noodige proeven met die projectielen te doen nemen. Soerabaia, 11 Juli 1916. H. L. Maurer, Eerste Luitenant der Artillerie- 2010

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 58