m
Uit de PrActijk. [Nov. 1916.
Wenken, nragen en antmoorden op gebied Dan militair strafrecht.
Wenken.
1. Bij den aanvang van ieder gerechtelijk onderzoek leze de
Commissie allereerst en nauwkeurig de klacht, daar van al, hetgeen
in het lichaam dier klacht staat vermeld, het bewijs geleverd moet
worden. En bij het verbaliseeren der verklaringen van beklaagde
en getuigen drage de fungeerend Secretaris zorg, dat geen enkel
punt van onderzoek verzuimd worde door het geverbaliseerde met
den inhoud der klacht te vergelijken. Immers, is er ten laste gelegd
„dat A. te omstreeks 2 uur, althans tusschen zonsondergang en zonsop
gang in den nacht van 2 op 3 Augustus 1916 een aan B toebehoo-
rend paar schoenen arglistig heeft weggenomen in de gezamelijk
door hem en B bewoonde chambrée in het kampement te Cdan
bepale men er zich niet toe 't geen dikwijls geschiedt in de
prccessenverbaal van verhoor te doen uitkomen, dat A B 's schoenen
heeft gestolen, doch vrage den verhoorden, voorzoover die ver
ondersteld kunnen worden dienomtrent inlichtingen te kunnen
verschaffen, tevens af, in welke chambree, welk kampement, welke
garnizoensplaats die diefstal plaats had, of A en B die chambrée
beide bewoonden, welke datum, of hoe lang ongeveer geleden het
gebeurde en hoe laat het toen was.
2. De Commissie bedenke, dat de wetenschap aangaande het
gebeurde niet uit de „vragen", maar zooveel mogelijk uit de
„antwoorden" moet blijken. Zoo kon de krijgsraad te Weltevreden
eens een verhoor van een beklaagde van wel 20 pagina's ter zijde
leggen, omdat het gebeurde slechts was op te maken uit een zeer
groot aantal vragen, waarop beklaagde slechts met de woorden
„ja" of „neen" had geantwoord.
Aanbeveling verdient het daarom den beklaagde of den getuige
eerst uitvoerig en rustig omtrent het gebeurde te laten vertellen, welk
verhaal men in de gewenschte richting kan houden, door hem op
afdwalingen te attendeeren en hem ter vervollediging het een en ander
af te vragen. Is eenmaal de mededeeling omtrent het gebeurde
een afgerond geheel geworden, waarin de wetenschap omtrent alle
punten van het ten laste gelegde blijkt (of het niet-weten daarom
trent blijkt), dan formuleere de fungeerend secretaris de verklaring
tot één aaneengeschakeld relaas als antwoord op de vraag: „deel
omstandig mede, hetgeen U ter zake bekend is". Zijn er dan nog
punten of omstandigheden of tegenstrijdigheden, die men speciaal wil
doen uitkomen of die men nog verzuimde in dat relaas op te nemen,
dan doe men daarvan nog blijken middels een stel vragen en ant-
WQQrden.