Nov. 1916.) Spionnage en geheime dienst. „ze is om andere rassen te beschaven Nu wij reeds in het bezit „van Westersche beschaving zijn, is het nu niet onze plicht ook „andere rassen te beschaven en daardoor de lasten van de Euro peanen te verlichten? Voornamelijk acht ik het onzen plicht de „Maleische bevolking te bevrijden uit hun tegenwoordigen toestand, „die onder Nederlandsche administratie werkelijk ellendig is Over den „oorsprong van ons ras zijn de geleerden het n et eens, maar er „bestaat weinig twijfel, of wij hebben Maleisch bloed inonzeade- „ren. Toen ik een paar jaar geleden deze eilanden bezocht, voelde „ik mij alsof ik in Kyushu reisde, omdat de huizen, de kinderen, „de heggen rondom de huizen, en alles in de levenswijze deed denken aan de levenswijze in Japan. Is het dan niet onze plicht „om deze landen van onze voorvaderen te redden uit hun tegen woordig bestaan onder Nederlandsche administratie?" Natuurlijk moet ook hier het kaf van het koren gescheiden wor den; zoo schijnt het bericht over de z.g. Oost-Aziatische coöpera tieve associatie in de Belgische „Revue jaune" van Aug. en Sept. 1911 het gevolg eener mystificatie te zijn. In aansluiting met het voorgaande wensch ik mijn opstel te be sluiten met e nige beschouwingen omtrent de taak van de diploma tieke vertegenwoordigers en in het bijzonder die van de dik A.ijls aan de gezantschappen verbonden militaire- en marine-aitaché's. Het soreekt van zelf, dat tusschen bevriende mogendheden spion nage officieel iets onbestaanbaars is. Blijkt dus een officieel ver tegenwoordiger, d.wz. het hoofd eener diplomatieke zending of iemand van zijn personeel, hieronder ook te begrijpen mogelijk aanwezige militaire of marine-attaché's, betrokken te zijn in een spionnage-geval ten nadeele van den staat, waar hij geaccrediteerd is, dan wordt hij door zijne regeering gedésavoueerd en moet hij zijn post verlaten. Dat sommigen de militaire en marine-at aché's bestempelen met de qualificatie „officiëele spionnen", is een bewijs van onwetendheid; immers, de militaire en marine-attaché's voe ren hunne zending openlijk uit, zoodat het voor het bedrijf van spionnage onmisbare kenmerk van geheimzinnigheid ont wreekt. Een goed denkbeeld van de taak van deze officieren werd gegeven gedurende de debatten in de Fransche Kamer van Afgevaardigden op den 11en Mei 1899 door den afgevaardigde de la Ferronays, die 1184

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1916 | | pagina 50