Een wederwoord van G. aan den Kapitein der jNov. 1916.
Mitrailleurs J. Peters.
gericht zijn, dat zij met hunne dieren kunnen omgaan en deze ook
in moeilijk terrein zoover mogelijk naar voren weten te brengen.
„Maar toch zou het m. i. zeer nuttig zijn, indien zij althans met
de behandeling van het wapen zoodanig vertrouwd geraakten, dat
zij zoo noodig na ingetreden verliezen kunnen bijspringen, dat hun
de handen niet scheef staan, wanneer de mitrailleur vlug uiteenge
nomen en verplaatst moet worden, een nieuwe band moet worden
ingebracht.
„Proefondervindelijk bleek mij, dat het meerendeel der geleiders
daartoe thans nog onbekwaam is en dit is wel begrijpelijk".
Mocht door de opeenvolging dier zinnen gemeend kunnen worden,
dat ik de door Kapt. Peters met het woord „averechtsch" betitelde
conclusie trok, datde geleiders niet geoefend mogen worden in de
behandeling van den mitrailleur; de bedoeling om die conclusie te
trekken had ik niet.
Ik heb er alleen op willen wijzen, dat het nuttig is de geleiders
een elementaire opleiding in dien zin te geven en dat dit voorge
schreven meest zijn.
Dat echter het aangehaalde punt 3 aanleiding geeft tot de con
clusie, dat de geleiders niet geoefend behoeven te worden en dat
ze inderdaad niet geoefend worden, is een feit.
Bij schietoefeningen worden zij als corvee-waarnemingspost
gebruikt. Nog geen enkel maal zag ik een geleider op het schiet-
terrein als No. 2 of 3 optreden.
Bij richtoefeningen in het terrein, ik zeide het reeds, worden zij
met de paarden den marsch ingestuurd, om hun wat te doen te
geven.
Het „wordt" dus niet gedaan, doordat het niet pertinent voor
geschreven staat.
Het „mag" gedaan worden, want mij bleek het, toen ik hen den
mitrailleur deed afladen en ineenzetten, dat ze er niets van kenden.
Verder is er een groot verschil, meen ik, tusschen de menschen,
die ik bedoel, en hen, die in den door Kapt. Peters aangehaalden
brief bedoeld worden.
Ik zou willen, dat we in oorlogstijd beschikten over geleiders,
die voldoende kunnen omgaan met den mitrailleur, om ons bij het
1209