Dec. 1916.] Militie bij de Bereden Artillerie.
Om meer dan één reden, waarop ik thans niet verder zal ingaan,
lijkt mij een tijd van 11 maanden noodzakelijk.
Wat nu betreft het Inlandsche personeel der Veldartillerie: de
stukrijders en het Inlandsche kader; voor de eersten (en daaruit
volgt vanzelf ook voor de laatsten) wensch ik geen militie, omdat
het rijden van bespanningen een routine eischt, die n. m m. niet
alleen niet in één jaar, maar zelfs niet in 2 jaar aan Inlandsche
miliciens is bij te brengen, althans niet in die mate als onze
tegenwoordige stukrijders gemiddeld vertoonen; en verder zouden
herhalingsoefeningen eens in de 3 jaar zeker geheel onvoldoende zijn,
omdat van de Inlandsche miliciens hier, in tegenstelling met Nederland-
sche toestanden, niemand in zijn burgerlijke betrekking minder of meer
in aanraking blijft met de rijderij of omgang met groote paarden.
Ik constateer het openlijk met vreugde: onze stukrijders van thans
zijn, na eenige jaren practijk, gemiddeld met beslist goed te beoor-
deelenmen brenge hierin dus geen verandering met groote kans
op mislukkingen. Verandering is ook niet noodig, omdat we
alleszins voldoende vrijwilligers-stukrijders kunnen krijgen, zelfs
bij groote uitbreiding van de Veldartillerie.
Bij de Bergartillerie zijn de omstandigheden voor invoering van
militie nog gunstiger, omdat het Europeesche kader met iets minder
rijkunst kan volstaan dan bij de Veldartillerie. Zelfs zou hierbij
ook Inlandsche militie te bezigen zijn, omdat de geleiders der draag-
dieren onbereden zijn, ware het niet, dat van de bij de Bereden-
Artillerie in opleiding genomen Inlandsche vrijwilligers het gedeelte,
dat na 3 maanden geen rijkunstigen aanleg vertoont, verder geen rijon-
derricht krijgt, doch tot geleider voor de Bergartillerie wordt gevormd.
Nog blijft een vraagpunt, of van het bedieningspersoneel bij Veld
en Bergartillerie niet een gedeelte der Europeanen door Inlanders
(en dus ook Inlandsche miliciens) zou zijn te vervangen. Voorshands
lijkt mij dat nog niet aan te bevelen, o. a. omdat de voor den kanonnier
noodige physieke kracht voor het werken met geschut, in het bij
zonder bij de Bergartillerie, naar het schijnt in niet voldoende mate
bij den Inlander wordt gevonden. Ik zeg „naar herschijnt", want in
gang zijnde proeven met Menadoneezen en Inlanders als kanonnier
bij de Veld-artillerie zouden wel eens anders kunnen uitwijzen. Daarna
zal echter ook nog practisch moeten worden bewezen, of de thans
1332