gen moet, maar het is even duidelijk, dat de geheele ten lastelegging
gericht moet zijn op het aangeven van een strafbaar feit. Een auditeur
of welke openbare aanklager ook, die willens en wetens een niet-
strafbaar feit ten laste leggen ging, is dwaas, niaar wat deze voor
een strafbaar feit houdt, behoeit daarom nog niet strafbaar te zijn,
dat is aan de prudentie van den krijgsraad overgelaten en blijkt nu,
dat wat de auditeur ten laste gelegd heeft, niet strafbaar is, dan
beteekent dit voor den krijgsraad niet, dat de ten lastelegging nietig
is, maar eenvoudig, dat de beklaagde vrij uit dient te gaan. Her
haaldelijk is de rechter geroepen om nog eens deze eenvoudige
waarheden te bevestigen; zoo verklaarde de Hooge Raad bij arrest
van 21 October 1912 dat uit de dagvaarding niet behoeft te blijken
ter zake van welk strafbaar feit eene vervolging is ingesteld. Zoo
gaf het H. M. G. o.m. bij arrest van 31 Augustus 1915 2) te kennen,
dat „feit" in artikel 143 Sv.(=ons artikel 114 R L.) niet beteekende
„strafbaar feit" en dus eene nietigverklaring van eene ten lastelegging,
waarin geen strafbaar feit staat, nooit sprake kan zijn.
Evenmin, zoo verklaarde de H. R. bij arrest van 15 November
1915 3), behoeft het ten lastegelegde de elementen van een straf
baar feit te bevatten.
De rechter heeft zich natuurlijk bezig te houden met het feit, dat
ten laste gelegd is, niet met wat de auditeur bedoelde ten laste te
leggen 4). Of nu het ten lastegelegde feit, alsmede de omstandig
heden juist zijn, doet niets ter zake 5). Hoe m;n dikwijls de cas
satieprocedure misbruikt, blijkt uit het volgende: beklaagde was ten
lastegelegd, dat hij op 9 Januari 1915 des n.m. ongeveer 6H u. te A.
in zijne woning, gelegen aan den C. Geurstweg No. 40, sterken
drank in voorraad had gehad ten verkoop in het klein zonder
de vereischte vergunning en nu beweerde beklaagde 0. m. in cas
satie, dat art. 143 sv. was geschonden, omdat recht was gedaan op
eene dagvaarding zonder eene behoorlijke opgave van het feit, dat
ten laste werd gelegd. De H. R. aanvaardde bij arrest van 24 Janu
ari 1916 dit middel niet 6). Blijkt ten slotte, dat iets anders bewe
zen wordt dan den beklaagde ten laste gelegd is, dan zal vrijspraak
dienen te volgen, omdat het thans bewezene niet ten laste gelegd
1) Weekblad v. h. Recht No. 9383.
2) M. R. T. dl. XI. blz 354 en ook te vinden in het Weekblad v. h.
Recht. No. 9864,
3) Weekblad v. h. Recht. No. 9878.
4) Vgl. Mr. Nederburgh, deel I. blz 34.
5) Weekblad v. h. Recht. No. 8983. Arrest H.R. van 31 Januari 1910.
6) Weekblad v. h. Recht No. 9951.
11