Het is dus zaak voor den auditeur-militair, wil hij zijn werk riet zien verloren gaan, zoo niet in eersten aanleg dan in hoogere instantie om liever te veel dan te weinig ten laste te leggen. Uit angstvalligheid is men dan ook in de practijk er toe gekomen om zooveel mogelijk dezelfde woorden in de ten lastelegging op te nemen, als in het toe te passen artikel vermeld staat, hetgeen echter nergens voorgeschreven is, gelijk de Hooge Raad herhaaldelijk in cassatie heeft moeten aangeven. Zoo besliste dit Hooge College bij arrest van 14 Maart 1910, dat uit de wet niet gelezen moet worden, dat tot omschrijving van het feit niet zouden mogen gebezigd wor den dezelfde bewoordingen, welke in de wet zijn gebruikt om een daarbij strafbaar gesteld feit te omschrijven Hoe voorzichtig de aanklager moet zijn, blijkt wel uit het feit, dat de verdediging op een gegeven oogenblik, toen het O.M. bij de omschrij ving van het feit in de dagvaarding niet gebruik maakte van de be voegdheid, zooeven omschreven, niet ontvankelijk-verklaring, althans voorloopig niet ontvankelijk-verklaring van den Officier van Justitie vroeg, omdat beklaagde in zijn recht van verdediging was verkort, daar uit het bevelschrift van dagvaarding niet uitdrukkelijk bleek, op welke wijze en door wie de vervalsching van de daar bedoelde speciale pro curatie is geschied, zoodat de Raad van Justitie te Batavia bij vonnis van 6 April 1910 2) moest uitmaken, dat het niet noodzakelijk is om in de ten lastelegging met evenzoovele woorden te omschrijven, op welke wijze (vermeld in de artikelen 91, 92 en 93 S. E.) en door wien de valschheid was gepleegd en gaf het Hof bij arrest van 17 Februari 1909 3) aan, dat in de dagvaarding niet behoeft vermeld te worden, hoe en in welke opzichten het ten lastegelegde feit onder eenige wettelijke strafbepaling valt. Beklaagde had n. 1. door bemiddeling van zijn verdediger tot niet-ontvankelijk verklaring van den officier van Justitie met of zonder vernietiging van de dagvaarding gecon cludeerd op grond o. m., dat in de ten lastelegging niet was gezegd, welke lasterlijke feiten beklaagde waren ten laste gelegd, zoodat deze zich daarop niet kon verweren. Aan de andere zijde kan niet volstaan worden met alleen de qualificatie aan te geven, waaronder te verstaan valt het bepaald door de wet aangeduid en strafbaar gesteld feit, ook al valt hare beteekenis te samen met die van het gewone spraakgebruik en 1) Weekblad v. h. Recht. No. 8996 en 936G (arrest van 24 Juli 1912). 2) Tijdschrift v. h. Recht, van N. I. dl. XCIV. blz. 207. 3) Tijdschrift v. h. Recht in N. 1. dl. XCII, blz. 133, 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 15