het rechtsprekend College te kunnen overtuigen, dat daarmee volstaan
kan worden.
In de practijk zijn er voorbeelden te over, dat de rechter niet al
te streng stond ten opzichte van den hierboven gestelden eisch,
zoo verklaarde de H. R. bij arrest van 11 April 1910dat, toen in
eene dagvaarding vermeld werd, dat diefstal of verduistering van
een bankbiljet van 40 gld, althans van eenig geldswaardig bedrag,
had plaats gehad, klaarblijkelijk bedoeld was een bankbiljet van 40
gld of eenige andere geldsom, zoodat het voorwerp overeenkomstig
de eischen van de wet was omschreven en bij arrest van 10 Mei
1915 werd door hetzelfde Hooge College aangegeven, dat, als
iemand aangeklaagd wordt ter zake van het in strijd met de bepa
lingen der Loterijwet verkoopen van een aandeel in eene verboden
loterij (tijdgeestlot), het niet vermelden van het nummer van het
beweerdelijk verkocht lot geen afbreuk doet aan de volledigheid en
bepaaldheid der aanklacht, zoodat op grond van niet vermelding,
de dagvaarding dan ook niet nietig kon worden verklaard?).
Zoo vond de H. R. bij arrest van 12 Juni 1911 3), dat met de aan
duiding „hoeveelheden koperboorsel en koperafval" in eene aanklacht
terzake van diefstal daarvan, het voorwerp van de diefstal voldoende
duidelijk aangegeven.
Mr. P. A. F. Blom.
wordt vervolgd).
1) Weekblad v. h. Recht. No 9023.
2) Weekblad v. h. Recht. No. 9828; vgl. arresfvan 12 Aprii;i915. Week
blad v. h. Recht. No. 9807.
3) Idem. No. 9213.
17
I. M. T. 1917. 2.