Iets ouer de opleiding tot officier
Dan het Britsche beger gedurende
den oorlog.
Toen de oorlog uitbrak, heerschte in Engeland een overgroot
gebrek aan officieren, zoowel ten gevolge van het gemis aan eene
voldoende reserve voor het officierskorps der bestaande formaties,
als van de oprichting van de talrijke nieuwe eenheden, waarvoor
alles ontbrak. Door den nood gedrongen, nam het ministerie
van oorlog allerlei personen als officier aan, indien eenige reden
bestond om te verwachten, dat zij als aanvoerder bruikbaar waren.
Het gewone lapmiddel, dat altijd in de eerste plaats toegepast
wordt, n 1. het in activiteit herstellen van oud-officieren, voor zoo
ver dezen lichamelijk en verstandelijk nog voor eenigen militairen
dienst bruikbaar geacht werden, was natuurlijk op verre na niet
voldoende om in de behoefte te voorzien; men ging er toe over
daartoe geschikte onderofiicieren tot tweeden-luitenant te benoemen,
al werd daardoor het onderofficierskader op bedenkelijke wijze
verzwakt; personen, die vroeger bij land- of zeemacht, of ergens in
de koloniën bij eene gewapende politiemacht gediend hadden en
aan zekere eischen van beschaving en maatschappelijke ondervin
ding voldeden, zelfs dezulken, die in hunne burgerbetrekking aan
het hoofd van belangi ijke industriëele ondernemingen of andere in
stellingen gestaan hadden en dus eene zekere geschiktheid voor
aanvoerder konden hebben, ontvingen spoedig eene „commission",
al misten zij alle militaire vakkennis Evenwel nam het „War
Office" tegelijk maat. egelen om door de oprichting van oplei
dingskorpsen op betere wijze in de behoefte aan officieren te
voorzien.
Een te Kobe woonachtig Britsch onderdaan, die zich in het begin
van 1915 naar Engeland begeven had om dienst te nemen, beschreef in
uitvoerige brieven aan zijne betrekkingen de opleiding, welke hij
in een „Officers Training Corps" ontving. Aan deze brieven, welke
in de te Kobe verschijnende „Japan Chronicle" gepubliceerd wer
den, is het volgende ontleend.
25