de officieren hetzelfde onderwijs volgen als het kader. Het behoeft wel geen betoog, dat deze instelling foutief is. Wil men, zooals thans, alleen practisch de reglementen leeren toepassen, zonder op het „waarom" dieper in te gaan, dan hebben de cursussen tot resultaat, dat de practische kennis van den leider gedeeltelijk eigendom wordt van de deelnemers, terwijl zijn wijze van uitlegging van onduidelijke reglementaire bepalingen geleerd wordt als toelichting op het regle ment. Verder komt men echter nooit. Het onderwijs moet te volgen zijn door de minst ontwikkelden, in casu het kader; van eenige „geleerdheid" kan dus nooit sprake zijn, en men komt niet uit bo ven het eenvoudige. En ik spreek tegen, dat dit ook niet noodig is voor officieren, zooals men zoo dikwijls hoort redeneeren. Officieren, die in speciale vakkennis niet veel hooger staan dan goed kader, hebben voor hun betrekking weinig waarde; men komt tot een soort dilettantisme, dat ten slotte bedroevende resultaten moet geven. Het kennen alleen van reglementen behoort tot de meest elementaire eischen, die men stellen mag, terwijl de practijk ons leert, dat men- schen, in het bezit van deze kennis, en van niets meer, voor zeer buitengewoon doorgaan. Het inzicht in eenvoudige begrippen op artilleristisch gebied ontbreekt in vele gevallen. Wil men bewijzen? Ziet hier gemaakte reglementen maar eens, en hoort de beschouwingen, bij oefeningen ten beste gegeven! Aannemende dus, dat naast onderwijs op practisch gebied ook een uitbreiding van de theoretische kennis voor troepenofficieren nood zakelijk is, komt men tot geheel andere cursussen, dan die thans gegeven worden. Een gescheiden opleiding voor officieren en kader in de eerste plaats; verder voor beiden een cursus in het verkrijgen van practische vaardigheid, en voorde officieren bovendien nog een ten behoeve van de vermeerdering van hun kennis op tactisch en theoretisch technisch gebied. De duur van de cursussen, zooals men die thans heeft vastge steld, is daarvoor onvoldoende. Zelfs is er bij het bestaande oefen systeem in het garnizoen in het geheel geen tijd voor te vinden. En toch verlangt men naar onderwijs; het is onaangenaam en geeft geen zelfvertrouwen, om beoordeeld te worden op iets, waarin men geen, of een hoogstens slechts gedeeltelijke opleiding heeft gehad. Daarom de volgende vraag: zou iemand, zou het kader, zouden de officieren (zoowel hoog als laag) er eenig nadeel bij ondervin den (of er eenig bezwaar tegen hebben), indien de jaarlijksche Practische Oefeningen te Batoe Djadjar verdwenen, om plaats te 31

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 45