maken voor bovenbedoelde uitgebreide schietcursussen? In waar heid, ik geloof van niet. Tot het geven van details van een regeling behoeft hier geen poging gedaan te worden. Men stelle slechts op den voorgrond, dat de cursus geleid wordt door een bekwaam hoofdofficier, op de hoogte van techniek en tactiek van beide wapens, en dat hij onder zich heeft bekwame menschen, kapiteins of luitenants, die ieder voor zich een der onderdeden leiden. Aan de cursussen moeten deelne men zoowel kapiteins als luitenants, benevens aan sommige gedeel ten de officieren van andere wapens, die thans jaarlijks bij de S. i. a. t. worden gedetacheerd. Ik geloof niet ver van de waarheid af te zijn, als ik beweer, dat deze laatsten bij de S. i. a. t. alleen iets zien en maar weinig leeren, en bovendien den totaal-indruk mee naar huis nemen, dat er aan de artillerie nog veel ontbreekt. Ontegenzeggelijk zullen er vele bezwaren zijn tegen een dergelijke regeling. Maar, meerdere kosten zijn er ten eerste niet aan verbon den, omdat men verbruikt de munitie, anders bestemd voor de P. O; en veel nuttiger verbruikt! De tijd is er ook voor te vinden; offi cieren, kader, troep, allen, die anders gezamenlijk het personeel van de P. O. uitmaken, nemen nu deel aan een schietcursus. De leiders zullen zeker te vinden zijn. En heeft men een jaar geen deelnemers genoeg, die in aanmerking komen voor het volgen van een cursus, dan wordt die cursus dat jaar niet gehouden, en verschiet men wat meer munitie bij de S. i. a. t. Welke regeling men ook wil treffen, men moet ontkomen aan de instelling „Practische Oefeningen", waarbij niets geleerd wordt; men dient te komen tot een instelling „Schietcursus", die uiterlijk veel, in wezen niets op de bestaande P. O. zal gelijken, waardoor er ten slotte meer gedaan zal worden dan thans om officieren en kader voor hun taak geschikt te maken. In aansluiting aan het voorgaande lijkt htt mij van belang er op te wijzen, dat wij op het gebied van schietterreinen verre van luxueus ingericht zijn, en, mocht men de bovenvermelde regeling in principe voorstaan, het schietterrein te Batoe Djadjar te klein zal blijken. Dit terrein, aangekocht omstreeks 1880 en toen waarschijnlijk zeer voldoende, voldoet nu nog maar aan heel bescheiden eischen. Ten eerste wat de afmetingen betreft. De breedte bedraagt slechts 1000 M, waarvan met het oog op de veiligheid aan beide zijden breede strooken ongeschikt zijn voor het plaatsen van doelen 32

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 46