Wenken, magen en antinoorden op gebied nan militair strairecbt door fllr. 9. (Heihuizen. Wenken. 5. (vervolg van 4.) Het aanwenden van overtuigingstukken heeft in het algemeen slechts zin, als er over de identiteit van voorwerpen, waarmee het misdrijf is gepleegd of die van misdrijf afkomstig zijn, twijfel of geschil bestaat Bekent een beklaagde iemand met een bajonet gestoken te hebben en verklaart de mishandelde tevens met een bajonet verwond te zijn, dan is het absoluut overbodig dat wapen aan beklaagde en de getuigen voor te houden. Evenmin heeft het beteekenis om, wanneer A bekent het rijwiel van B geleend doch verpand te hebben en B verklaart zijn rijwiel aan A geleend maar niet teruggekregen te hebben, doch het in het pandhuis te hebben teruggezien, dit rijwiel te doen lichten en te benutten als stuk van overtuiging. Anders is het echter, als b v. beklaagde wordt beschuldigd met een mes gestoken te hebben, dit ontkent en zegt wel geslagen maar niet gestoken te hebben en nimmer het mes, op de plaats der vechtpartij gevonden in zijn bezit te hebben gehad, terwijl anderen kunnen verklaren, dat beklaagde dat mes te voren dagelijks gebruikte. 6. Bij het afvragen van beklaagde, of zijnerzijds bezwaren bestaan tegen den inhoud van diverse verklaringen en bescheiden en het verbaliseeren van beklaagdes antwoorden op die voorhoudingen houde men steeds rekening met de beteekenis der voorhouding voor het rechtsgeding. Het is een veel voorkomend gebruik om, als de beklaagde geen bepaalde bezwaren omtrent het schriftuur in het midden brengt, zijn antwoord te formuleeren als: beklaagde zegt „geen aanmerkingen te hebben" of „nitts". Zoo komt het voor, als in een recidivegeval een extract van het vroeger vonnis wordt geproduceerd, of als in een desertie zaak een ambtseedige verklaring van een wervingscommissaris wordt ter tafel gebracht, blijkens welk stuk zekere Kromo (de naam waaronder beklaagde blijkbaar als koeli contracteerde) op die en die datum het eiland Java heeft verlaten, dat beklaagde bij die voorhouding, volgens de aanteekening, zegt: „geen aanmeiking te hebben". Wie zou, vraagt men zich af, wel aanmerkingen hebben! Meer heeft de Krijgsraad er aan, als beklaagde op genoemde stukken respectievelijk gelieft te antwoorden „inderdaad de in dit vonnis bedoelde veroordeelde te zijn" en „de in deze vergaring onder Kromo bedoelde contractkoelie te zijn". Vragen bus. Vraag: Is niet in algemeenen zin aan te geven, wat wel en wat niet van een „klacht" bewezen moet worden Kan men zich niet beperken tot de zgn. elementen van he: strafbare feit? C. D. d. B. 45

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 59