De lezing van het derde lid van dit artikel geeft aanleiding om
te veronderstellen, dat de aldaar genoemde opgave van getuigen en
deskundigen door den auditeur gedagvaard of te dagvaarden afzonder
lijk en niet vermeld is onder de ten lastelegging zelf.
Gaan wij nu de verhouding na tusschen de artikelen 14 en 114
der R L. De verwijzing in artikel 14 heeft plaats voor den aan
vang der gerechtelijke informatiën. Het stelsel der Rechtspleging is
nu bij de Herziening onveranderd gebleven, namelijk, dat informatiën
en de behandeling ter terechtzitting één zijn, de laatste slechts de
voortzetting van de eerste, daar de verhooren voor den officier-com
missaris, in den krijgsraad voorgelezen dezelfde kracht behouden als
waren deze ter terechtzitting gehouden (161 R. L.). In dat stelsel
nu is bij de bijeenroeping van den krijgsraad eene ten lastelegging
ingeschoven, die op grond van den uitslag der gehouden informatiën
wordt opgesteld en tot grondslag dient voor het te houden on
derzoek ter terechtzitting, edoch op die terechtzitting spelen diezelfde
informatiën, gelijk boven werd aangehaald, een belangrijke, zoo
niet de hoofdrol.
Dat deze inschuiving tot verwikkelingen kan leiden, is te begrij
pen. Zoo gaf het (Nederlandsche) H. M. G. bij sententie van 1 De
cember 1914 i) als zijne meening aan, dat waar volgens artikel 14
R L. de verwijzing den grondslag uitmaakt van de in te winnen
informatiën en zij cene omschrijving moet behelzen van het feit,
hetwelk den beklaagde wordt ten laste gelegd, waarmede corres
pondeert de bepaling van artikel 114 R.L., dat de auditeur-militair
aan den voet van het bevelschrift tot het bijeenkomen van den
krijgsraad zal vermelden het feit, dat hem beklaagde ten laste wordt
gelegd, uit deze voorschriften in onderling verband volgt, dat niet
mag worden ten laste gelegd een feit, waarvoor verwijzing niet
heeft plaats gehad. Is dit toch geschied, dan bestaat er in zoover
geen recht tot strafvervolging. Gaf de krijgsraad te Arnhem bij
vonnis van 8 Januari 1915 als zijne meening te kennen 2), dat waar
in de beschikking tot verwijzing naar den krijgsraad een ander feit
(voltooid misdrijf) wordt ten laste gelegd dan in het bevelschrift
tot bijeenroeping van den krijgsraad (poging), er geen recht tot straf
vordering aanwezig is. Het Hof 3) ging echter met deze beslis
sing van den krijgsraad niet mede, omdat de beschikking tot
verwijzing volgens artikel 14 R. L. enkel eene omschrijving van
1) M.R.T. dl. X. blz. 724.
2) M.R.T. dl. X- blz. 768.
3) M.R.T. dl. X. blz, 772.
6