van het ten lastegelegdc feit behoeft te bevatten, terwijl dan uit
de te winnen information later zal kunnen blijken, welk het rechtskun
dig karakter van dit feit is en in welken rechtskundigen vorm het
dus zal moeten worden ten laste gelegd.
Een ander maal gaf het Hof als zijne meening te kennen 1), dat
artikel 14 R.L. alleen vordert de omschrijving van het feit, dat
wordt ten laste gelegd en niet, zooals artikel 114 R.L., tevens eene
omschrijving van de omstandigheden, waaronder het feit is gepleegd.
Recidive kan alzoo bij het bevel tot bijeenroeping worden ten laste
gelegd, ook al is hiervan in de beschikking tot verwijzing geene
melding gemaakt. Dit volgt ook uit artikel 167, volgens hetwelk den
beklaagde zelfs nog ter terechtzitting voor het eerst kan worden opmerk
zaam gemaakt op het bestaan van strafverzwarende omstandigheden.
Daarentegen werd een minder ruim standpunt ingenomen bij sen
tentie van 2 April 1915 2), waarbij het Hof besliste, dat wanneer
bij de verwijzing is ten lastegelegd, de weigering om te voldoen
aan de orders van den korporaal R., bij het bevel tot bijeenroeping
niet kan worden ten laste gelegd weigering om te voldoen aan de
orders van de korporaals R. en S. Wat betreft de door S. gegeven
orders, bestaat dan geen recht tot strafvordering. Het Hof ging al-
zoo blijkbaar van het standpunt uit, dat het ten lastegelegde ten
aanzien van den korporaal S. een geheel nieuw feit aangaf, waarop
de verdediging van den beklaagde niet gericht kon zijn geweest
en derhalve tot benadeeling van dezen aanleiding moest geven.
Uit de hierboven aangehaalde jurisprudentie, die sinds de invoe
ring van de Herziening is ontstaan, mag worden afgeleid, dat de
beteekenis van hetgeen volgens artikel 14 moet worden opgegeven,
van zuiver voorloopigen aard mag genoemd worden, het is slechts
een voorloopig terreinverkennen; blijkt nu, dat menmisgetast heeft,
welnu dan is de ten lastelegging daar, om alsnog recht te zetten,
wat thans is verkeerd gebleken te zijn. Het kan echter nooit lei
den tot de ten lastelegging van een geheel nieuw feit.
Om tot de ten lastelegging zelf terug te keeren, valt eerst na te
gaan, wat het College te overwegen heeft, dat een dergelijk geschrift
onder de oogen krijgt. Het geschrift dient voor den beklaagde,
gelijk wij boven zagen, en zal de rechter zich dus hebben af te
vragen, of dit geschrift aan alle eischen voldoet, die men kan stellen,
noodig voor eene goede verdediging, met name of er fouten zijn
in de ten lastelegging, die van zoodanigen aard zijn, dat de verdedi-
1) M.R.T. dl. XI. blz. 310, Sententie van 26 Maart 1915.
2) M.R.T. dl. XI. blz. 317.