regelen, welke de Landsverdediging eischt, kunnen worden uitge voerd. Deze redactie sluit alles in en is m 1 te verkiezen bovi n eene uiteraard limitatieve opsomming van een aantal onderwerpen. Nu kan wellicht worden aangevoerd, dat Art. 2 c ongeveer luidt, zooals de door mi] gewenschte redactie en daardoor dus ook alles wordt ingesloten. Ik geloof echter niet, dat zulks de bedoeling is en zoo ja, dan had men daarmede kunnen en dus ook moeten volstaan. De ordonnantie somt op, en als in eene: „Regeling nopens de in het belang van de Landsverdediging te treffen voorzieningen" een maal tot opsomming wordt overgegaan, dan hadden i. c. de volgende zaken in de opsomming van art. 2 en art. 6 niet mogen ont breken Instellen van den Staat van oorlog c. q. dien van beleg; Instellen van politieke en militaiie censuur; Interneeren van vreemdelingen; Het regelen van de productie en distributie van voedingsmiddelen; Vaststelling van maximum-prijzen; Verbod van het aan de circulatie onttrekken van gemunt geld; Algemeen uitvoerverbod; Verzuimde bepalingen voor de centrale circulatiebank; Moratorium; zijnde dit zaken, die alle zonder twijfel in het nauwste verband tot de Landsverdediging staan. In Art. 2. ad b wordt gesproken van „de voor de Landsverdediging aangenomen beginselen", hierop gelieve men het Hoofdstuk Lands- vercediging van het W J. 1. K. V. 19 5 eens na te slaan, meer wil len we niet van die „beginselen" zeggen. Aangeteekend zij, dat men in bedoe d Hoofdstuk, curieus genoeg, over de voorgangster van de onderhavige regeling geen woord aantreft, noch in den jaargang 191 i, noch in dien van 19u~. In Art 3(2) hadden om boven reeds vermelde reden de woorden „ten uitvoerlegging der O.O", en andere" zonder bezwaar achterwege kunnen blijven. In (4) vindt men: de Legercommandant „wordt gemachtigd waar n. m m had behooren gesteld te zijn, „zal" bedoelde korpsen, welke in vredestijd niet tot het Leger behooren (hetgeen een groote fout is, men denke aan de Belgische garde civique) mobiel verklaren. Verderop staat ter zake De Commandant van het Leger is overigens gehouden de bepalingen in de reglementen dier korpsen „zooveel doenlijk" in acht te nemen. Nu is, gegeven die reglementen, a priori te zeggen, dat deze „de kool- en de geit-spaarderij" niet doenlijk is, waarom het wel zoo goed zou zijn geweest die clausule niet op te nemen Hetgeen Art. 5 vertelt behoort onder de voorbt reidingen van Art 2 en is m i. dan ook overbodig. 103

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 33