volgt hieruit, dat het niet vervuld zijn van deze voorwaarden een bestanddeel van de overtreding uitmaakt Hetzelfde College gaf bij arrest van 14 Maart 1910 aan, dat artikel 1 al. 2 der loterij- wet van 1905 bepaalt, dat onder loterij in den zin der wet niet wordt verstaan drie daar genoemde gevallen, het niet aanwezig zijn van die uitzonderingsgevallen is niet een bestanddeel van hei strafbaar gestelde feit en behoeft daarvan in de dagvaarding niet gerept te worden. Gaan wij nu eens eenige artikelen van het militair strafwetboek op dit punt eens na: Zoo wordt in artikel 153 C. W. met straf bedreigd een onderofficier of soldaat, die in tijd van vrede zonder behoorlijk paspoort of ontslag bekomen te hebben, zich engageert bij een ander korps der armee of in 's Lands Zeedienst treedt. Nu is de vraag, zal de auditeur moeten opnemen, dat er geen behoor lijk paspoort uitgereikt was aan beklaagde of wel dat hij geen ont slag had bekomen of is dat aan den beklaagde verder overgelaten om zich daarop te beroepen. Het komt mij .vrij duidelijk voor, dat wij hier met een bestanddeel te doen hebben, daar het hier geene uitzondering betreft en zal men wel degelijk in de ten laste- legging dier woorden behooren aan te treffen. Nu echter artikel 159 van hetzelfde wetboek, daar wordt elk militair, die in tijd van vrede acht dagen boven zijn verlof van zijn garnizoen of korps afwezig blijft, voor deserteur gehouden, ten zij hij de reden van zijn achterblijven ten genoege des rechters konde bewijzen. Ook in dit geval is het vrij duidelijk, men heeft hier te doen met een verontschuldigingsgrond, welke in de ten laste legging niet behoeft voor te komen, de geheele bouw van den zin wijst er op. De bovengeschetste moeilijkheden zullen na de aangehaalde voor beelden duidelijk zijn geworden. Ik voeg daaraan nog toe, dat de aanklager steeds moet trachten steun te zoeken in den zinsbouw van het betrekkelijk strafartikel, waar de wet uitzonderingen geeft, kenbaar aan het woord „tenzij", kan dikwijls worden aangenomen, dat men met eenen verontschuldigsgrond te doen heeft, al is de bestaande jurisprudentie in dit opzicht ook niet vast en dikwijls teleurstellend 2). Eene serie voorbeelden bij Mr. Nederburgh 3) kan in dat op zicht deze netelige kwestie nader belichten, daar het bestek van dit opstel slechts eene oppervlakkige bespreking kan toelaten. Mr. P. A. F. Blom. (Wordt vervolgd). 1) W. v. h. Recht. No. 8996. 2) Vgl. hierover Mr. v. Wijnbergen. Tijdschrift v Strafrecht dl. XIII blz. 130 e.v. 3) Hoofdstukken over Strafvordering dl. I blz. 77. 79

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 7