Ad. 1°. In den tijd, dat M zijn pleidooi hield en de S.C haar oordeel
uitsprak, stond, zooa's reeds gezegd werd, de actie tegen den l.V
bovenaan. Dat men dus toen pleitte voor officie! en bekend met de
Indische oorlogvoering, voornamelijk voor hen, die de leiding der
operatiën zouden kunnen krijgen, laat zich volkomen begrijpen. Dat
daarvoor noodig was, dat die officieren volledig bekend waren met
alles, wat daarop betrekking had, en dat zulks alleen verkregen kon
worden door een langdurig verblijf in de tropen met een dagelijkschen
omgang met onze Indische militairen, is dan ook al hebben enkele
geniën dit, zonder die school volledig te hebben doorloopen, op
schitterende wijze weten klaar te spelen n.m.m alleszins dui
delijk
Nu is de toestand echter gansch anders; de strijd tegen den
1 V en daarop waren toch alle aangevoerde bewijzen steeds ge
grondis geheel van de eerste plaats verdrongen door een moge
lijken strijd tegen een gelijk bewapenden, gelijk georganiseerden en
op gelijke wijze strijdenden vijand Niet alleen dat de oefeningen
bijne uitsluitend daarop gericht zijn doch ook de indeeling van
het Leger wordt meer en meer passend daarvoor gemaakt.
Van een speciaal Indische oorlogvoering kan men daarbij niet
spreken, men heeft nu de Europeesche oorlogvoering, zij het dan
ook op Indisch terrein.
En al brengt nu dat terrein zijn eigenaardige bezwaren en moei
lijkheden mede, dan zal men daarin toch moeilijk een grond kun
nen vinden om een speciaal Indisch officierskorps te bepleiten.
De Duitsche legers hebben nu al in alle mogelijke terreinen gestre
den: in de inundatie-terreinen bij Nieuwpoort, in de moerassen
aan de Pripet, in het hoog-, middel- en laag gebergte van de Karpa-
then en in Frankrijk; tn van eene speciale opleiding voor elk dezer,
zeer van elkaar verschillende en dus andere eischen aan de oorlog
voering stellende terreinen is toch geen sprake geweest; en al wer
den niet alle operatien met succes bekroond, met beleid gevoerd
werden ze toch zeker wel.
Een voldoend onderlegd officierskorps moet zich weten aan te
passen en waar de Duitschers dit gekund hebben, kan men zulks
toch ook wel van de Nederlandsche en Indische officieren ver
wachten; vooral wanneer bij de eerste opleiding reeds met een
en ander rekening wordt gehouden.
In het aan het slot te geven schema zal blijken, dat het niettemin
wenschelijk wordt geoordeeld steeds te kunnen beschikken over
officieren, die meer dan de andere op de hoogten zijn van de In-
221