reglementen en dienstvoorschriften wordt meestal als een zeer
ernstig bezwaar aangemerkt.
Ik zou echter dadelijk willen vragen: is de kennis van die taal
nu bij alle officieren wel zoo groot?
Ik meen ook dit in twijfel te mogen trekken; men kan zich
verstaanbaar maken, maar bepaald goed spreken van de Maleische
taal doen slechts zeer weinige. Men kan zich verstaanbaar maken,
doch dat hebben de meesten spoedig te pakken, maar van iemand,
die de taal op die manier maltraiteert, gaat geen opwekking voor den
soldaat uit. Voegt men daar nog aan toe dat, niettegenstaande het
gros onzer soldaten Javaan is, het aantal Javaansch sprekende offi
cieren zéér gering is, dan mag er toch zeker aan het kennen van
de taal, waar schitterende resultaten zonder dat verkregen werden,
toch geen overdreven waarde toegekend worden.
Bovendien komt de taalkennis in de toekomst zelfs zonder sa
mensmelting toch al in het gedrang, als de Javaansche militie hare
intrede in het Leger zal hebben gedaan In de 8Yi maand diensttijd
voor de militie zal het onmogelijk zijn om den Javanen, behalve het
vele, dat zij zullen hebben te leeren, ook nog de kennis van Maleisch
bij te brengen. (Ik nam hier aan het geval, dat de militie onder
alle Javanen wordt ingevoerd.) Aan den anderen kant eischen, dat
officieren en kader dan ook nog Javaansch zullen kennen, lijkt mij
vrijwel onmogelijk. Daarvoor is de javaansche taal niet gemak
kelijk genoeg.
Wat de officieren betreft, zoo kan men, door het onderwijs op ge
heel andere wijze in te richten, aan die bezwaren in vrij groote
mate tegemoet komen. In plaats van grammatica en de verschillende
letterschriften moet treden het systeem van conversatie-lessen en
het lezen van eenvoudige verhalen met Latijnsche karakters; men
moet de leerlingen een groote woordenkennis bijbrengen. Op deze
wijze toegerust zal men zich veel beter kunnen behelpen dan vol
gepropt met de kennis van allerlei grammaticale geleerdheid; en
steunende op dien grondslag zal men de taal, althans het Maleisch,
spoedig voldoende meester zijn.
Het verschil in reglementen en dienstvoorschriften is thans voor
sommige dier voorschriften zeer groot. Een en ander is voor een
groot deel nog gebaseerd op de Indische oorlogvoering; waar nu in
de toekomst voornamelijk tegen den B. V. zal worden geoefend, is
er tegen een zooveel mogelijk gelijkluidend maken waarschijnlijk
geen ernstig bezwaar. Ons R. I. verschilt niet heel veel en in de
discussie over het N. I. velddienstvoorschrift (zie No. 43 I. K. V.)
223