de patrouillecomandant en de gids geheel te goeder trouw zullen trachten zich van schuld vrij te pleiten. In die twijfelachtige gevallen lijkt het mij beter den gids het loon, zoo niet geheel, dan toch voor een goed deel uit te keeren. Men moet van den man niet te veel willen vergen. Warneer hij volstaat met de schuilplaats aan te wijzen, heeft hij genoeg gedaan. Wat men overigens wil weten om de overvalling goed te doen slagen, moet men bij de ondervraging uit hem weten te halen en trekken. Als regel zal men het moment van actie kiezen bij het krieken van den dag. Mijn gegevens verzamelende voor de overvalling van een bende- hoofd, stelde ik onder andere de vraag, of dit hoofd het vroege mor gengebed verrichtte, waarop werd geantwoord, dat hij hiertoe roedsdes morgens om 4 uur opstond, om zijn wassching in de rivier te doen en daarna wakker bleef. Ik besloot hierop de overvalling te 2 uur 's nachts te wagen. Had ik nagelaten die vraag te stellen betreffende 's mans trouwe vervulling zijner godsdienstplichten, dan had zeer groote kans bestaan, dat de overvalling bij het aanbreken van den dag zou mis lukken. In zoo'n geval kan toch moeilijk worden beweerd, dat de gids daarom debet zou zijn en het loon dus niet waard was. De man begrijpt dikwijls in het geheel niet, welke factoren voor ons van belang zijn. Alle diensten behoort de troep te betalen, dus ook het eenvoudig aanwijzen van den weg, het overzetten per kano, het verzenden van berichten, het pikelen van goederen. Door een en ander als heerendienst aan te merken, maakt de troep zich bij de bevolking gehaat, hetgeen onze zaak schaadt, want uit haar toch worden de spionnen en gidsen gerecruteerd. Van de bestuursambtenaren en hoofden laat de bevolking zich dit misschien goedig welgevallen, van de militairen geenzins, om dat zij die min of meer als vreemde indringers beschouwt. Er heerschen over het algemeen bij her, die pas het leven te velde leeren kennen, averechtsche ideeën omtrent het al dan niet weten der bevolking aangaande verblijfplaatsen van verzetshoofden en hunne bendeleden. Bij velen bestaat de vooropgezette meening, dat ieder individu van een kampong in de streek X, waar het bendehoofd Y zich volgens vage geruchten ophoudt, op de hoogte is van zijn ver- 227 I. M. T. 1917. 16

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 19