blijf, kennis draagt van zijn doen en laten en openlijk met hem
heult.
Het procédé, dat ik nu laat volgen, is niet gefingeerd, maar heel
dikwijls koude werkelijkheid.
Luitenant A. krijgt van kapitein B. opdracht, om zich naar de
landstreek X te begeven, ten einde daar het verzetshoofd Y. op te
sporen.
De patrouille ontmoet in de omgeving van de eerste de beste
kampong, een of anderen ongeluksvogel, die zijn stukje land bear
beidt, zijn djaloer repareert of het hoogste lied uitgalmt in een
rijsthutje. De arme kerel weet natuurlijk alles, moet onmiddellijk
mede, krijgt „mir nichts dir nichts" een touw om den hals en ont
vangt bij eventueele protesten de noodige stompen en duwen van
de zijde van den troep.
De gepreste gids krijgt op een gegeven oogenblik buikpijn, wendt
„sakit" voor, kortom, probeert alles om zich van de patrouille te
ontdoen. De commandant heeft wel eens gehoord, dat een gids
met buikpijn persé wat weet en zulks stijft hem in de meening, dat
hij den goeden te pakken heeft.
Strubbelingen. Beloften zonder gunstige uitwerking.
Ten slotte dreigementen en ranselen.
Gids geeft toe, verzint iets, borduurt daarop voort of leidt de
patrouille, de hemel weet waarheen; hoopt op een wonder of wacht
een gunstige gelegenheid om de plaat te poetsen
Dit drama kan naar verkiezing verder worden uitgewerkt.
Dergelijk optreden van onverantwoordelijke patrouillecomman
danten kan ons onberekenbaar nadeel berokkenen,
Geen wonder, dat het als gevolg daarvan tot haken en oogen
komt met het civiele bestuur, wat aanleiding geeft tot eindelooze
misverstanden.
Allicht wordt van die zijde verondersteld, dat zulks algemeen
plaats heeft, welke veronderstelling door de bevolking met overdre
ven klachten gaarne in de hand wordt gewerkt. De bevolking weet
steeds op handige wijze partij te trekken van de dikwijls bestaande
oneenigheid tusschen civiel en militair, hetgeen altijd ten nadeele
is van beide en van den laatste in het bijzonder.
Het zij verre van mij, om het odium van bovengeschetste handel
wijze enkel en uitsluitend te doen rusten op den onervaren patrouii-
lecommandant.
De jonge officier blaakt meestal van ijver en begrijpt voorshands
niet, dat zijn middelen erger zijn dan de kwaal.
228