voldoende lang zijn, opdat de schoten niet boven het schijfbeeld
vallen; evenzoo moet het schijf beeld beneden de horizontale strook
een ruimte hebben van 25 c M. voor eventueel laag schietende
geweren; bij eene goede en nauwkeurige regeling zouden 2 a 3
schijfbeeldfiguren naast elkaar op de schijf kunnen worden aange
bracht, opdat 2 a 3 geweren na elkaar kunnen worden ingeschoten,
zonder dat verwisseling van schijfbeeld noodig is).
Eenige proeven zouden de meerdere of mindere wenschelijkheid
van deze soort schijf moeten aantoonen.
Na dit te hebben neergeschreven was de w^-Korpscommandant
intusschen zoo welwillend mij zijne toestemming te verleenen om
ook hiermede een proef te nemen, zoodat ik in staat ben hiervan
het resultaat te kur.nen laten zien.
Dit resultaat was zeer gunstig te noemen.
Eerst beproefde ik het met dezelfde schutters als van de eerste
proef (zie plaat II) om tevens na te gaan, of de door mij gemaakte
schijf goed was. Dit laatste bleek zoo te zijn; de 2 cM. dikke
strooken waren zeer duidelijk op korrel te nemen en viel het oogen-
blikkelijk op, of men buiten het zwart richtte.
Als volgt werd gehandeld
4 Schoten werden afgegeven op de horizontale strook (mikpunt
niet op de onderzijde, doch in 't zwart zonder meer, daar de strook
op 50 meter afstand voor het oog zeer dun lijkt); daarna werden
4 schoten afgegeven op de verticale strook (mikpunt ook al weer
in het zwart zonder meer).
Van de eerste 4 schoten verkrijgt men de hoogteafwijking (tevens
de hoogtespreiding) en van de laatste 4 de breedteafwijking (tevens
de breedtespreiding).
Bij het opmeten hiervan gaat men uit van de lijnen RS en QOP,
gaande door het midden der strooken, en op de gewone wijze.
Voor wat betreft de horizontale strook, neemt men een lijn, waar
2 kogelgaten boven en 2 beneden liggen, en v.w.b. de verticale
strook neemt men een lijn, waar 2 kogelgaten links van liggen en
2 rechts.
Het spreekt van zelf, dat op iedere strook ook 3 of 5 patronen
kunnen geschoten worden; 5 is echter vrij veel en 3 lijkt mij wat
te gering (alhoewel practise h toch bruikbaar om de afwijking vol
doende juist te verkrijgen).
4 patronen per strook lijkt me echter het juiste getal, daar men
dan tevens voldoende zuiver de hoogte- en breedtespreiding ver-
verkrijgt (die voor de door mij voorgesteld verzamelstaat noodig
235