Kapitein Bannink zegt op bidz. 749 in stelling No. I „De Infanterie is in het bezit van een een uitmuntend vuurwa pen (geweer-karabijn), waarmee echter over het algemeen slecht wordt geschoten". Het gezegde van het uitmuntende vuurwapen klonk mij bijzonder aangenaam in de ooren, een reden te meer voor ons om te zorgen, dat de kogel, die er uit geschoten wordt, het doel raakt, als een gericht schot is afgegeven. Dus, het moet goed ingeschoten zijn. De tweede clausule kan ik niet zoo geheel aannemen en geloof ik, dat het ook eens van belang is te zeggen, dat onze fuseliers wel degelijk wel eens schietresultaten kunnen bereiken, welke hooger aangeslagen zijn dan die van goede schutters. Dit is meermalen voorgekomen bij mijne compagnie bij het ge- zamelijk vuur (ik neem dus aan, dat zulks ook het geval is of kan zij bij de andere Infanterie-compagnieën Om een voorbeeld aan te halen diene het volgende: De 4de brigade schoot op 400 M. afstand op een serie kopschijven, per M. schijf, en behaalde in 35 seconden tijd met een vuursnel- heid van 111/3 schoten per minuut een trefferprocent van 9. De 7de brigade bij dezelfde oefening 6°/o- Bldz. 28 van her aanhangsel S. V. geeft aan, dat op dat doel (aannemende de meest gunstige ligging van het gemiddeld trefpunt) door middelmatige schutters verwacht kunnen worden 4,830/0. Dit wordt voor goede schutters 4/3X4,85 °/0 6,41 °/0 De 4de brigade verkreeg op hetzelfde doel, doch borstschijven 11,4°/0 en de 7de 9o/„. (1) Onlangs vernam ik van den commandant van een compagnie van een depot-bataljon, dat van een zekere klasse Amboineesche recruten, na opleiding, 28 van de 40 man direct voldeden aan de eischen voor de scherp- schuttersproef. Deze klasse werd op bijzondere wijze geoefend in her haalde aanslagoefeningen door een Amb. sergeant, die in schietopleiding uitmuntte. Een bewijs te meer, dat onze fuseliers het best kunnen en dat vele aanslagoefeningen noodzakelijk zijn. Ik geef toe, dat dit resultaat bijna onbegrijpelijk gunstig is, doch het is mij verzekerd als juist te zijn. Tevens werd er bij gezegd, dat bijzon- _der veel zorg aan het juist schieten der geweren werd besteed. Een en andere harmoniëert met mijne overtuiging: „geef den soldaat een goed ingeschoten geweer in handen, laat hem wat aanslagoefeningen doen, wat gymnastiek met het geweer, en ge zult zien wat de man schiet (natuurlijk niet 100 °/o, dat is ook niet noodig, maar toch het leeuwen deel). 238

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 30