en Zijne Excellentie daarop liet volgen, dat de prikkel om onze defensie door afdoende maatregelen te versterken was verscherpt, daar mogen we veilig aannemen, dat de naaste toekomst ons eene vei sterking onzer weermacht zal brengen. De kortgeleden ingediende militie-voorstellen beoogen eene mi litie alleen onder de ontwikkelde Javanen, de Menadoneezen en de hier aanwezige Europeanen. Door velen wordt de daarmede te verwerven versterking van het Leger ten eenenmale onvoldoende geacht en deze schrijvers bepleiten dan ook de invoering eener militie onder alle Javanen. Alleen daarmede zal volgens hen een leger verkregen kunnen worden, dat in staat zal zijn andere Mo gendheden de lust tot veroveringen te benemen. Meegaande met hen, die uitbreiding der militie-voorstellen vragen, wil het mij echter voorkomen, dat van eene militie onder alle Javanen toch nog geen afdoende oplossing van het defensie- vraagstuk verwacht mag worden. Het is niet allee het aantal soldaten, maar veeleer het gehalte, dat ten slotte den doorslag geeft. En al wil ik dadelijk als mijne persoonlijke meening te kennen geven, dat de Javaansche milicien veel hooger zal staan dan de tegenwoordige Javaansche beroepssoldaat, zal het n. m. b. m een onafwijsbare eisch zijn het Europeesche element in het Leger zoo sterk mogelijk te handhaven. Niet alleen is dit noodig om den Ja vanen een moreelen steun te geven, doch door de steeds meer ingewikkeld wordende oorlogswerktuigen zalmen de Europeanen- althans in den aanvang-niet kunnen missen; terwiji er verder voor de encadreering, waarin de militie zelf maar voor een deei mag voorzien, zeer vele Europeanen noodig zullen zijn. De meergenoemde militie-voorstellen geven geen zekerheid, dat de aanvulling in dat opzicht ten alien tijde voldoende gewaarborgd is. Bedenkt men verder, dat de werving van Europeesche ;vrijwil- ligers steeds achteruitgaande is, dan is het duidelijk, dat hier voor andere maatregelen noodig zullen zijn. Verbetering der werving en aanmoediging van de lust totdienst- nemen is op alle mogelijke manieren beproefd, doch heeft op den duur ten eenenmale gelaaid. Men mag in de toekomst niet afhan kelijk zijn van de lust tot dienstnemen, men zal dit als een plicht moeten kunnen ophggen, dus moeten overgaan tot het zenden van hederlandsche miliciens naar Indie op dezelfde wijze als art. 183 van de Grondwet zulks voor de zee-militie mogelijk maakt. Artikel 1) Zie Orgaan N. I. O V. No. 9-1915/1916 bl. 41. 212

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 4