ingebracht om den klager eenigzins den weg te wijzen, zoodat hij
gelegenheid hebbe het doel, dat hij zich voor oogen stelt, te bereiken.
Er was een fuselier, die blijkens de stukken had gereclameerd
over de zwaarte van de straf. In 't onderzoek merkte men, dat hij
had willen reclameeren over straf en strafreden. Hij vond zich abso
luut onschuldig, 't Kwam zoo, in zijn verontwaardiging had hij
gezegd „daar kom ik tegen op" „waar tegen op „tegen die
straf" „dus alleen tegen de straf" ja, waar anders tegen!"
Hij werd genoteerd als reclamant over de zwaarte van de straf.
In zijn verhoor erkende hij, dat de strafreden hem was voorgelezen
en dat hij daar toen niets tegen had ingebracht, verbouwereerd als
hij was, maar die straf .daar kwam ik tegen op, want ik had 't
niet gedaan", 't Was te laat. Er „stond", dat de man alleen over
de zwaarte der straf reclameerde.
Eengander, het woord strafreden minder begrijpend zeioorsponkelijk:
„ik kom tegen zoo'n reden op" en werd als reclamant over de straf
reden naar den krijgsraad verwezen. In het onderzoek zei hij
schuldig te zijn, aan 't geen in de mutatie stond vermeld, maar
dat dat geen „reden" was om hem zoo zwaar te straffen, 't Was
te laat Er „stond", dat de man alleen over de strafreden had
gereclameerd.
Nu heeft het H. M. G in 1895 uitgemaakt, dat men in zoo'n
geval toch de straf kon verminderen. Het is evenwel in strijd met
de leer, gehuldigd in latere uitspraken, dat de Rechter alleen een
beslissing kan nemen over datgene, waarover gereclameerd wordt
en wat daaruit is voortgevloeid; ik bedoeldat bij gegrondverklaring
de straf door den chef der straf opleggers toegediend wegens „oneer
biedigheid" wordt doorgehaald.
12 Wanneer - zegt de wet - wanneer de gedane klachten
zoodanig ongegrond en lichtvaardig worden bevonden, dat dezelve
niet anders dan aan verregaande oneerbiedigheid kunnen worden
toegeschreven „dan komt er een douw bovenop", zooals de
ongelukkige reclamanten dat noemen.
Zonder het nut van dit voorschrift ook maar eenigzins in twijfel
te willen trekken, moet me van 't hart, dat van deze bepaling
door de chefs van de strafopleggers dikwijls een „ongegrond en
lichtvaardig" gebruik gemaakt wordt.
Het komt toch voor, dat men bij ongegrond bevinding alleen,
reeds van deze harde bepaling gebruik maakt Ongegrond, niets van
waar, reclamezucht en dus oneerbiedig, is dan blijkbaar de ge-
dachtengang.
Niet zelden komt het voor, dat de krijgsraad die extra straf weer
royeert, terecht van oordeel, dat niet bij ieder kennelijk desbewust
indienen van een ongegronde klacht de bepaling toepasselijk is,
doch alleen als dat indienen zóódanig ongegrond en lichtvaardig
is, dat zulks aan niets anders dan aan verregaande oneerbiedigheid
kan worden toegeschreven. Er zijn toch menigvuldige gevallen - men
denke slechts aan een sergeant of sergeant-majoor, die zijn streepen
verliest - dat de klager, ofschoon hij weet, dat de straf verdiend
277