aan een naar Indië gaan te denken, terwijl ook de verschillende firma's en handelshuizen vermoedelijk den eisch zullen stellen „vrij van militieplicht" alvorens iemand toezeggingen te doen. Door de voorgestelde uitzending van miliciens wordt dit gevaar eenigszirs bezworen. Het dienen in de Europeesche militie alhier zal gunstiger zijn dan te vallen onder de uitgezonden miliciens, die zooveel langer onder de wapens moeten blijven De voorgestelde uitzending van miliciens mag echter niet gaan ten koste van het Nederlandsche Leger. Naar vermeend wordt, be draagt het jaarlijksch contingent voor Nederland 23.000 van de 55.010 beschikbaren. Er zullen toch zeker geen afdoende bezwaren kunnen worden aangevoerd tegen eene verhooging van dit contingent tot bijv. 23 a 30.000. waardoor een behoorlijk jaar-contingent voor Indië gevormd zou kunnen worden. Bij eventueele invoering van algemeene dienstplicht zou dit bezwaar van zelf vervallen. En zou nu het gemis van een 5000 jonge mannen per jaar voor Nederland zoo zwaar zijn? Vermoedelijk niet, de noodzakelijkheid om in andere landen werk te gaan zoeken zou al dadelijk belangrijk verminderen en de strijd om het bestaan zou zeker minder zwaar worden, waardoor dan weder veel gebrek en armoede voorkomen zou kunnen worden. Vatten we vorenstaande beschouwingen in het kort samen, dan komen we tot de conclusie, dat het zenden van Nederlandsche miliciens naar Indië noodzakelijk is en dat zulks zeer goed mogelijk geacht wordt, omdat de vroeger steeds aangevoerde bezwaren - zoo niet geheel vervallen - thans veel minder zwaar wegen. Gaat men over tot de vereeniginq der Legers, dan is het duide lijk. dat zulks natuurlijk ook moet plaats hebben met de officiers korpsen. Dit vraagstuk heeft zich in veel grooter belangstelling mogen verheugen, dan dat der vereeniging der Legers. Van de jaren 1865 tot en met 1901 heeft het heel wat pennen in beweging gebracht en voerden voor- en tegenstanders een hevigen stiijd, waarbij helaas enkele malen te veel persoonlijke voor- en nadeelen en zelfs personen betrokken werden, waartegen een schrijver, zich teekenende Si Anoe, dan ook in het I. M. T. van 1901 No. 2 meende te moeten opkomen. In het jaar 1855 diende de toenmalige Luitenant-Generaal Schimpf, Commandant van het Indische Leger, langs officiëelen weg een desbetreffend voorstel aan de Regeering in; daarna werd in tal van brochures, tijdschrift- en dagbladartikelen het voor en te- 216

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1917 | | pagina 8