Leger na eene korte opleiding bij de depots. De eerste opleiding
blijft echter, zooals deze tegenwoordig voor de infanterie is;
daarna zou het voldoende zijn om marsch- en schietoefeningen te
houden.
Het zou te ver voeren hier geheel uit te werken, hoe de orga
nisatie van eene zoodanige G. 1 zou moeten worden. Ik zal dus
volstaan met aan te geven, dat die ongeveer gedacht wordt, als
aangegeven werd door den toenmaligen kapitein van den Generalen
Staf W. R. De Greve in zijne lezing in Krijgsw. van 6 Maart 1902
voor het gebruik van de in 1897 opgeheven Pradjoerits. De onder
vinding bij de tegenwoordige Gewapende Politie opgedaan kan
echter wijzigingen en aanvullingen noodig maken.
Niet alleen zal een en ander tot besparing leiden, omdat de G. I.
dan veel eenvoudiger in huishouding en verpleging zal worden,
maar de encadreering kan vermoedelijk minder sterk worden, wat
aan het veldleger ten goede zal komen
Overgang naar en van het veldleger moet mogelijk zijn, er zou
bijv. vastgesteld kunnen worden, dat bij het in dienst treden de
keuze gelaten werd, in zooverre de behoeften dat mogelijk maken.
De overgang van de officieren naar de G. I. kan geregeld wor
den als nu voor de Gewapende Politie; terugkeer naar het Leger
moet mogelijk zijn, doch dan zoodanig, dat voldoende waarborgen
aanwezig zijn voor geschiktheid.
De voorgestelde G. I. wordt dan verder gedacht onder bevel van
een kolonel, uit het korps voortgekomen, die rechtstreeks onder
het D. v. O. staat. Aan dezen kolonel zouden bijv. kunnen worden
toegevoegd een luitenant-kolonel en eenige kapiteins, ook van het
korps, als Hoofdbureau, z. n. eenige inspecteerende personen.
Aan deze functionarissen moet de eisch gesteld worden, dat zij
goed op de hoogte zijn van inlandsche talen, land- en volkenkunde
en de bestuurstaak om bij een eventueelen strijd tegen een 1. V.
aan den staf te kunnen worden toegevoegd. De kennis van één of
meer inlandsche talen zou ook gesteld moeten worden aan de naar
de G. I. overgaande officieren.
Om bij mobilisatie een gemakkelijke overgang te houden ware
het compagniesverband te handhaven, onder een luitenant bijv.
De compagnieën zouden dan naar de behoeften der verschillende
gewesten tot bataljons of divisies kunnen worden vereenigd. Het
1) Volgens de formatie telt de G. I. thans 177 officieren 328 Eur., 275 niet-
Eur. onderoff.281 niet- Eur. Korpls. en 4789 niet-Eur. soldaten. Zie ook
bijlage IV en V.
313